Het lied en de waarheid
Helga Ruebsamen (1934-2016) werd geboren in Batavia, het huidige Jakarta. Op vijfjarige leeftijd verhuisde zij met haar familie naar Nederland. Zij werd journaliste voor Het Vaderland en schreef enkele romans en verhalenbundels, waaronder de bestseller Op Scheveningen (1988), maar ook De kameleon (1964) en Beer is terug (1999). In 1997 verscheen Ruebsamens grote Indische roman Het lied en de waarheid, die deels is gebaseerd op haar jeugd in Indonesië, het voormalige koloniale Indië. Dit boek werd Ruebsamens grote doorbraak: ze kreeg lovende recensies, werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 1998 en won de Bordewijkprijs dat jaar. Het verhaal is geschreven vanuit het meisje Louise Benda, aan wiens hand de lezer wordt meegetrokken in een geheimzinnige tropische wereld waarin, vooral ‘s nachts, werkelijkheid en fantasie door elkaar lopen.
Feit en fictie
Het lied en de waarheid (1997) bestaat uit vier delen: het eerste speelt zich af op Java en Bali, het tweede op de boot naar Nederland, het derde in het kille, grijze Den Haag waarnaar het gezin Benda vlak voor de Tweede Wereldoorlog verhuist. Na de uitbraak van de oorlog moeten Louise en haar vader onderduiken in ‘Waterland’, waar het vierde deel van de roman zich afspeelt. Bijna drie jaren gaan voorbij, totdat de bevrijding komt, en ondertussen is Indië steeds verder uit Louises geheugen weggedreven. Wat overblijft zijn herinneringen aan dingen waarvan zij niet meer zeker weet of zij er ooit waren.
De moeilijkheid, of eigenlijk onmogelijkheid om feit en fictie, herinnering en verbeelding van elkaar te onderscheiden is het belangrijkste thema van Het lied en de waarheid en speelt ook in Ruebsamens latere Indische verhalen een rol, die bij gelegenheid werden geschreven. Zoals ook in De Indische kamer uit 2006, gepubliceerd in het boek Indisch leven in Nederland, onder redactie van Annemarie Cottaar.
Mijn moeder had bijna haar hele leven in Nederlands-Indië gewoond, ik had er slechts mijn eerste zes jaren doorgebracht. We waren in 1939 voor een jaartje naar Nederland toe gegaan en toen brak de Tweede Wereldoorlog uit en konden we niet meer terug. Ondertussen werd het 1959 en zij zat daar maar, zich nog altijd van alles te herinneren.
De herinneringen van mijn moeder begonnen als verhalen die ze als het ware uit de lucht greep. Ze had er niet eens een boek of een atlas en zelfs geen foto’s voor nodig om vlot te beginnen met bijvoorbeeld de kleine geschiedenis van mijn speelgoedolifant. Die had mijn lievelingsoom voor mij op de pasar gambir gewonnen, met een welgemikt schot, maar we konden hem eigenlijk niet meenemen omdat hij veel te groot was. Toen had mijn oom de olifant in mijn wandelwagentje gezet en hij duwde dit voort terwijl hij mij op zijn arm torste. Dat was een grappig gezicht, een speelgoedolifant in een wagentje, het had op de pasar voor grote hilariteit gezorgd. Langzaamaan had zich een giechelende, fluisterende stoet achter ons gevormd, het leek wel of oom de Rattenvanger van Hamelen was.
Ik vroeg me af hoe groot die olifant dan wel was en welke kleur hij had en waarom ik me zijn naam niet kon herinneren. Al mijn speelgoeddieren had ik namen gegeven en volgens mij wist ik die nog allemaal. Maar ik moest oppassen met zulke vragen hardop te stellen, want een vraag die in verkeerde aarde viel kon een heel verhaal torpederen.
‘En waar is de olifant gebleven?’
‘Die staat gewoon nog thuis, hoor, in je kamertje.’
Ze bedoelde mijn kamertje in Bandoeng. Dat had ik ook nog altijd, al was het 1959 en zou ik het nooit meer zien. Ik wist zeker dat het niet meer bestond, maar het bleef ongerept aanwezig in de verhalen van mijn moeder, zoals ons hele huis telkens opnieuw verrees en niet stuk was te krijgen. De weelderige tuin van vroeger evenmin. En het zwembad van villa Isola niet te vergeten.
Zo kregen de dingen een bestaan dat veel langer duurde dan in werkelijkheid en kreeg mijn eigen minieme tropenverleden er hier in Holland nog eens zevenenveertig jaren bij. In de vorm van verhalen vol vuur en duisternis, over dingen die gisteren gebeurd hadden kunnen zijn, als ze al ooit gebeurden.
Aan wat er gisteren en vandaag feitelijk geschiedde, leende mijn moeder haar oor liever niet. Nu en Heden waren er slechts om te verduren. Vroeger en Toen! Toen had men echt geleefd. Ik luisterde er de eerste jaren naar zoals ik als klein kind had geluisterd naar de sprookjes van Andersen en Moeder de Gans.
Mijn moeder begin met: ‘Ik herinner mij’, in plaats van met: ‘Er was eens’, maar verder was er geen verschil, alle verhalen of herinneringen hadden een eigen toon, een kleur, een stemming. Er waren opgetogen en sombere verhalen bij, dramatische en grappige, rooskleurige en zwarte en bittere, zure en giftige ook.
Misschien is het wel jammer dat de foto’s er op een gegeven ogenblik bij zijn gehaald.
Werkelijkheid, fantasie en droom
In 2003 stelde Ruebsamen een bundel samen met Indische verhalen van schrijvers als Louis Couperus (1863-1923), Willem Walraven (1887-1943), Tjalie Robinson (1911-1974), Hella Haasse (1918-2011), Aya Zikken (1919-2013), en vele anderen. In haar inleiding tot dit boek, getiteld Zoet en Zondig, De mooiste verhalen uit Indonesië, schrijft Ruebsamen over ‘Indië’: "Misschien was het nooit werkelijkheid, maar heeft het zijn bestaan wel te danken aan al die verhalen die geschreven werden." In Ruebsamens Indische werk zijn werkelijkheid, fantasie en droom zo aan elkaar verwant dat ze nauwelijks te onderscheiden zijn. En dat hoeft ook niet: het Indië van de herinnering is hier een Indië van de verbeelding geworden. Zo heeft het koloniale verleden, vooral in de laatste decennia, er een extra dimensie bij gekregen. Daarin gaat het niet om die ene waarheid over Nederlands-Indië, waarover niemand het ooit eens wordt, maar om de vele verhalen die, steeds opnieuw, worden verteld.