Heren van de thee
Hella Haasse is in de eerste plaats bekend om haar boeken met historische onderwerpen, zoals Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter uit 1978, en over Nederlands-Indië, zoals Oeroeg, dat ze in 1948 als Boekenweekgeschenk schreef. In die boeken, over ver en over vroeger, staat meestal ‘het andere’ centraal – de andere Indische cultuur, een andere tijd, of gewoon de andere mens – en hoe moeilijk het is dat andere te kennen. Haasses werk gaat over de raadsels waarvoor het verleden en de wereld ons stellen.
Eerste deel
Dat lijkt misschien vaag, maar het is duidelijk terug te vinden in Heren van de thee uit 1992. De roman vertelt het levensverhaal van Rudolf Kerkhoven, een man die werkelijk geleefd heeft aan het eind van de negentiende eeuw en die het wilde maken in Nederlands-Indië. Het verhaal loopt van zijn studietijd rond 1870, over succesvolle thee- en kinineplantages in Gamboeng, tot het groeiende ongeluk van zijn gezin in de jaren 1900. In het eerste deel lijkt Rudolf zonder veel problemen en vastberaden te werken aan zijn plannen. Kerkhoven is een typische negentiende-eeuwse burger: een man, blank en geboren in Nederland, die het oerwoud ontgint en plantages aanlegt, die zich bezighoudt met landmeten, wetenschap, de beurs en de jacht, die werkt aan de toekomst en aan een deugdelijk gezin. Hij beheerst zijn zaken en zijn leven, hij is een veroveraar van de kolonie en benut haar rijkdommen. Het eerste deel is het eenduidige leven van een negentiende-eeuwse heer van de thee.
Tweede deel
In het tweede deel worden Kerkhovens veroveringen wranger. Zijn succes is in de ogen van anderen slechts door inhaligheid bereikt. Daarbij lijkt hij de echte noden van zijn gezin, en vooral van zijn vrouw Jenny Roosegaarde Bisschop, nooit te zien. Jenny blijkt het tegendeel van Rudolf: zij is een vrouw, blank maar geboren in de kolonie, die in het oerwoud duistere krachten vermoedt, die in huis blijft en vaak ziek is, die denkt aan het verleden en haar jeugd. Zij voelt voortdurend een onbehagen, iets onbeheersbaars in het land en in de mensen van Indië en ze is zelf, wanneer ze aanvallen van hysterie krijgt, het onbeheersbare element in het gezin Kerkhoven. Het verhaal van Jenny in het tweede deel is de duistere zijde van Rudolfs eenduidige leven in het eerste deel.
Perspectief
De twee delen van Heren van de thee, waarin Rudolf voor de beheersing en Jenny voor het onbeheersbare staat, zijn ook in de vertelstructuur te herkennen. Het eerste deel volgt Rudolfs perspectief en is dan ook rechtlijnig en chronologisch. In dat verhaal komt echter een scheur bij de eerste ontmoeting tussen Rudolf en Jenny. Vanaf dat moment komen ook haar gedachten en waarnemingen aan bod. Het verhaal wordt steeds fragmentarischer, korte stukken verhaal worden afgewisseld met citaten uit brieven, beschrijvingen van foto’s, jeugdherinneringen en dagboeknotities (Haasse kon daarbij putten uit het archief van de familie Kerkhoven, maar natuurlijk ook uit haar verbeelding). De verteller die alles verbindt, verdwijnt uiteindelijk uit Heren van de thee en het doorlopende verhaal valt uiteen in de geraadpleegde stukken.
Reconstructie
Met die twee gezichten is Heren van de thee een samenvatting van grotere ontwikkelingen. Dezelfde twee gezichten zijn te herkennen in het overige werk van Hella Haasse en in andere historische romans uit haar tijd. Er zijn twee mogelijke manieren om een historisch verhaal te vertellen: de een volgt de feiten en suggereert een ‘waar’ verhaal, bij de andere manier blijkt dat het verhaal een reconstructie is van brieven, of foto’s, of archiefstukken. Dit werd een kenmerk van de twintigste-eeuwse historische roman: het besef dat het verleden waarover de romans gaan niet zomaar te vertellen en te etaleren valt.
Beheersing en verovering
Aan het eind van de twintigste eeuw werd steeds vaker getwijfeld aan de mogelijkheid om méér dan die overblijfselen te vertellen. Op dezelfde manier als de schrijver heeft ook de hele Europese cultuur in de twintigste eeuw de beheersing van de wereld moeten opgeven. Steeds vaker botste een op verovering gericht, mannelijk Europa met opduikende ‘andersheid’. Wat beheersbaar werd geacht – de vrouw, de kolonie, het landschap – bleek tot verzet in staat tegen de man, het moederland, de ontginning. Rudolf en zijn rechtlijnig succesverhaal staan op die manier voor het op beheersing gerichte vooruitgangsoptimisme van de burgerij; Jenny en haar fragmentarische relaas uit de marge van dat succes staan voor het feminisme, de koloniale bevrijding en de ecologische bewegingen die in de twintigste eeuw de oude heren bestreden.
Onderstaande fragmenten uit Heren van de thee illustreren hoe Rudolf Kerkhoven zijn gebied wil veroveren, maar de gevolgen ervan niet onder controle kan houden. In het eerste fragment verkent Rudolf de oude plantage die hij opnieuw wil ontginnen, samen met een inlandse bediende. Het tweede fragment is uit een latere episode uit zijn leven, wanneer hij een succesvolle plantage beheert, maar terugdenkt aan die eerste verkenningen. In het derde fragment is het gezin van Rudolf al uitgebreid. De gedachten zijn die van zijn dochter Bertha. Ze zit in over haar moeder die steeds zieker en neerslachtiger wordt en ook zij herinnert zich vroegere tijden.
Verborgen in de diepten van het woud ruiste een waterval. Zij gingen op het geluid af en kwamen bij een stroom die breder en woester was dan de andere riviertjes. Hij begreep dat dit de Tjisondari moest zijn; de steile oever aan de overkant leek hem de natuurlijke grens van de plantage. Maar Djengot, die de omgeving kende, hield vol dat dit niet zo was. Zij liepen langs de Tjisondari totdat zij een plek vonden waar zij wadend en springend van steen op steen konden oversteken. Inderdaad ontdekte hij nog oude tuinen waarvan hij het bestaan niet had vermoed, en enkele min of meer open plekken die geschikt leken voor nieuwe veldjes.
Het liefst was hij dadelijk naar de top van de Goenoeng Tiloe geklommen, om vandaar de omvang van zijn gebied te kunnen schatten – nog had hij geen flauw idee hoe hij de grenzen van de her en der over de berghelling verspreide koffietuinen in kaart moest brengen. Landmeten zou zijn eerste taak zijn. Hij had daar echter deskundige hulp bij nodig. De talloze ravijnen, onbruikbaar voor aanplant, vormden moeilijk te becijferen enclaves.
Er trok een wolk voor de zon, de eerste van de gestaag rijzende wal die later in de middag in een stortbui uiteen zou breken. Dat het op Gamboeng zo vaak en zo hevig zou regenen, had hij niet voorzien. Die regen en de eenzaamheid (hij had nu in bijna drie maanden geen woord Nederlands gehoord of gesproken) waren de schaduwzijden van zijn Eldorado. Hij dacht soms met een vleug zelfspot aan de grenzeloze verrukking die hem had bevangen toen hij voor de eerste maal op de bergkam stond. Nog beleefde hij dergelijke ogenblikken van puur geluk, wanneer na noodweer bij de uitgang van het druipende oerwoud, of ’s ochtends als hij zijn deur opendeed, het grandioze panorama van de Pantjoer, de Patoeha en de Tambagroejoeng zich voor hem ontvouwde, de Gedeh op de achtergrond, in schakeringen van blauw en violet zichtbaar was, terwijl vlakbij de drietoppige Goenoeng Tiloe zich machtig verhief. Hij ervoer telkens weer dat dit landschap – al meende hij het nu beter te kennen omdat hij het in alle richtingen doorkruist had – zich als het ware terugtrok in een niet te doorgronden eigen bestaan. Hij begreep ook waarom voor de mensen die hier woonden elke boom, steen en bergstroom bezield was, een wezen met een naam, een bijzondere macht.
Ooit was Bertha haar moeders ‘meiske’, haar ‘kleine vrouwtje’ geweest. Van vertrouwelijkheid was geen sprake meer. Dagelijks maakten opmerkingen – soms uitbarstingen – duidelijk dat de gelijkenis met de jonge Jenny van weleer haar nu eens als rivale en dus tegenstandster, dan weer als slachtoffer, tweede ik, van haar moeder deed verschijnen. Maar als Bertha in de spiegel keek, stelde zij vast dat zij, behoudens die lichte blik, helemaal niet op haar moeder leek. Zij wilde geduldig, liefdevol op de verwarrende gedragingen en beweringen reageren, maar voelde hoe al wat zij deed of zei in een leegte verloren ging. Haar moeder had zich teruggetrokken in een voor anderen ontoegankelijk gebied, waar alleen haar eigen grieven golden. Noch het overlijdensbericht van Grootmama Roosegaarde, noch de thuiskomst van Emile schenen haar wezenlijk te raken.
De toon in het eerste fragment is zakelijk. Rudolf stelt de toestand van zijn terrein vast en maakt een lijst op van wat hij moet ondernemen. De Goenoeng Tiloe, een hoge berg, bestaat in Rudolfs waarneming alleen om zijn eigen plantage te overschouwen; de Tjisondari, een rivier, ligt er alleen om overbrugd te worden; ravijnen vormen geen gevaar, ze zijn alleen wat onhandig om in cultuur te brengen. Het is het begin van de ontginning: het landschap moet becijferd worden. Rudolf meet op en marcheert de kolonie in.
'Andersheid'
De voortmarcherende Rudolf staat in het tweede fragment tegenover het landschap van de kolonie. Dat landschap trekt zich terug. Rudolf realiseert zich dat hij zijn gebied grondig bemeten heeft en het kent, maar ook dat de gevaren in de verte, de grote bergen, buiten zijn bereik zijn gebleven. Er dringt zelfs even een besef tot hem door van de andersheid van Indië en van de mensen die daar thuis zijn – zoals zijn vrouw Jenny. Het blijft echter een zeldzaam moment, de zakelijke Rudolf laat zich niet door deze overpeinzingen tegenhouden.
Zo gebeurt het dat hij ook nooit echt begrip kan opbrengen voor zijn vrouw, die steeds zieker wordt. In het derde fragment wordt zij – in de gedachten van hun dochter – vergeleken met een ontoegankelijk gebied. Haasse legt hier uitdrukkelijk een verband tussen het persoonlijk leven en het leven met de natuur. Datzelfde verband is in de andere fragmenten ook te leggen. Steeds blijkt daarbij dat de ‘ander’, de vreemde en het vreemde landschap onaantastbaar blijven voor de veroveringsdrang van de heren van de thee.
Fixdit-podcast: Hella Haasse
Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven is een essayistische brievenroman van Hella S. Haasse uit 1976. In dit boek correspondeert een 20ste eeuwse auteur – waarin we Haasse herkennen – met de markiezin de Merteuil, een van de hoofdpersonages uit Choderlos de Laclos’ Les liaisons dangereuses (1782). Annelies Verbeke praat met Haasse-biograaf Aleid Truijens, met Vamba Sherif en met Fleur Speet over Haasses verhouding tot vrouwelijkheid en feminisme, over de vele literaire referenties in dit vernieuwende werk en over hoe Haasse haar persoonlijke worstelingen in dit boek verwerkte.