Tessa Leuwsha

Schrijver, scenarist en documentairemaker
Amsterdam, 1 november 1967
Geschreven door Lianne Damen

Tessa Leuwsha werd in Amsterdam geboren; haar moeder is Nederlands en haar vader Surinaams. Na het gymnasium volgde Leuwsha een opleiding Toeristisch Management en studeerde ze Engels. Sinds 1996 woont ze in Suriname. Samen met haar Surinaamse man besloot ze de vervallen plantage Frederiksdorp te kopen, zodat ze die konden opknappen en openstellen voor bezoekers. Op die manier wil ze de kennis over het verleden doorgeven. In al haar werk staat het Surinaamse koloniale verleden, de gevolgen ervan, maar ook de bewonderenswaardige veerkracht van de huidige bewoners, centraal. Naast schrijver is ze onder meer liaison officer voor het Cultuurfonds.

Werken

Leuwsha schreef een Reishandboek Suriname en de romans De Parbo-blues, Solo een liefde, Fansi’s stilte en Plantage Wildlust en het reisverslag De wilde vaart. Ze maakte in 2023 de documentaire Moeder Suriname ‒ Mama Sranan. Eerder schreef ze het script voor de documentaire Frits de Gids (2018), die ze ook regisseerde. In Suriname werd de door haar geschreven muziektheaterproductie Bami Cola (2011) opgevoerd in de regie van Tolin Alexander.

Heden en verleden als inspiratiebron

Ook al gaat een aantal van haar werken over het verleden, toch is haar inspiratiebron het heden. In een interview over haar werkwijze stelde ze dat het haar stoort dat Suriname in veel films en boeken slechts het decor vormt voor een verhaal waarin ze het Surinaamse perspectief mist. Ze wil een dialoog met het land en het verleden aangaan, vanuit het heden, maar nadrukkelijk ook vanuit het Surinaamse perspectief. Suriname is een heel ander land dan Nederland met een andere mentaliteit waar – zonder dat dit tot grote problemen leidt – nog sterk in etnische groepen wordt gedacht, ieder met een eigen herkomstgeschiedenis. In Nederland is er meer aandacht voor het koloniale verleden, maar in Suriname moeten mensen ploeteren om rond te komen en hebben ze weinig tijd om zich daarmee bezig te houden. Dat moet je allemaal begrijpen als je over het land vertelt, vindt ze.

Haar boeken en ook haar films verhalen allemaal over deze samenleving die in sterke mate gevormd is door het verleden en de geschiedenissen van de vele bevolkingsgroepen die al dan niet vrijwillig naar dit land gekomen zijn. Ze richt zich daarbij vooral op deze en de vorige eeuw, maar ze schuwt de geschiedenis die eraan voorafging zeker niet.

Op zoek naar een betere toekomst: De Parbo-blues

Haar schrijversloopbaan begon met een opdracht van uitgeverij Elmar om een reisgids van het land te schrijven, hoewel het zo kort na de Binnenlandse Oorlog een opgave was om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen. De gids, Reishandboek Suriname, is inmiddels een aantal keren herzien, kort geleden opnieuw uitgebracht en is nog altijd verkrijgbaar.

Na het overlijden van haar vader schreef ze haar debuutroman De Parbo-blues die in 2005 verscheen. Het voor een deel gefictionaliseerde verhaal gaat over de ervaringen van een immigrant in het Nederland van de jaren zestig. Het is een openhartige en confronterende geschiedenis van een man van kleur die zich niet welkom voelt in Amsterdam maar wel zijn best doet de witheid van zijn omgeving aan te nemen. Met jazz op de platenspeler en een joint op de wc rookt Henry, alias Henk, zich tot kalmte, wanneer de kilte en de witheid hem allemaal te veel wordt. Hij probeert uit alle macht te wennen aan de kou, die in Amsterdam nauwelijks lijkt te wijken.

De kou speelde ook mijn vader parten. Zowel buiten als binnen. Buitenkou kon je zien. Die kringelde uit monden of bloemde op ramen. Maar binnenkou was onzichtbaar. Die lag vastgevroren in hoofden en harten, riep ‘stop’ bij drempels en gooide deuren voor je dicht.
(p.111, vierde druk 2022)

Door het boek heen verwijst Leuwsha vaker naar allerlei vormen van discriminatie en dat doet ze op een subtiele, maar niet mis te verstane manier:

Er stond een keurige meneer in de juwelierszaak. Zo een die zich had voorgenomen om extra aardig te zijn tegen zwarte mensen.
(p. 13)

Leuwsha spiegelt het verhaal van grote Henk in Nederland met dat van kleine Henry in Suriname. Zo geeft zij ruimte aan het verleden van de kleine Henry en dat van zijn vader in Suriname, altijd op zoek naar een betere toekomst vanuit een verleden vanwaaruit de echo van de slavernij weerklinkt.

Fansi’s stilte en Mama Sranan

In het in 2015 verschenen Fansi’s stilte, een grootmoeder en de slavernij portretteert Leuwsha haar oma Fansi aan de hand van interviews met haar ooms en tantes en herinneringen aan haar overleden vader. We zien een sterke vrouw, die onder druk van de bestaande orde der dingen werd afgestaan door haar eigen, Britse moeder, zelf negen kinderen kreeg en het verlies van een van hen, de te jong gestorven John, in stilte moet zien te verwerken. Het levert soms schrijnende taferelen op van een in zichzelf gekeerde vrouw die niet altijd in staat is haar liefde te tonen, die Leuwsha vaardig tot leven wekt.

Fansi’s stilte vormde het uitgangspunt voor de documentaire Moeder Suriname – Mama Sranan (2023). De film vertelt het verhaal van een land vanuit het perspectief van Fansi, de wasvrouw die niet lang na de afschaffing van de slavernij in 1863 vanuit het binnenland naar Paramaribo trok. Er werden uit verschillende archieven beelden verzameld, die de ontwikkelingen volgen van slavenmaatschappij naar de onafhankelijkheid in 1975.

Plantage Wildlust: verstoorde verhoudingen

Aan Plantage Wildlust (2020) begon ze, net als aan Fansi’s stilte, als een non-fictieboek, gebaseerd op een familiearchief van Nederlandse plantagedirecteuren, maar dat heeft ze helemaal omgegooid, om naast de familiefeiten vooral de essentie van die periode te kunnen vatten. In het twintigste-eeuwse plantagesysteem van na de afschaffing van de slavernij probeert directeur Oscar Brouwer ‒ ontsnapt aan zijn tirannieke vader ‒ een waardig en beschaafd man te zijn, maar de praktijk blijkt weerbarstiger en gewelddadiger. Ook zijn vrouw Janna denkt haar benauwende thuissituatie achter zich te hebben gelaten. Ze heeft niet voor niets haar onderwijsakte gehaald en wil niet eindigen als ‘net gehuwd meisje’ (p. 23). De voortekenen zijn niet goed.

De pensionhoudster keek haar meewarig aan. Voor haar was Janna onmiskenbaar een idealistische, nogal naïeve vrouw. ‘’Een plantage, nu nog?’’ vroeg ze.
(p.61)

De ongemakkelijke verhoudingen op de plantage, tussen eigenaren en ondergeschikten, druipen vervolgens van de pagina’s. De spanning tussen Oscar en de contractarbeiders, de rol van opzichter Creebsburg tegen wie Oscar niet opgewassen is, de uitbuiting van de contractarbeiders en het verlangen van Janna om een school en ook een gezin te starten worden behendig door elkaar geweven vanuit wisselend perspectief. 

Toch ligt de nadruk op het perspectief van het echtpaar uit Holland, net als Albert Helman (De stille plantage, 1934) en Cynthia Mc Leod (Hoe duur was de suiker, 1987) schreven vanuit het perspectief van de directeursklasse. Dat neemt niet weg dat de andere stemmen krachtig doorklinken en dat de wrijving voelbaar is. Het lijkt een kwestie van tijd voor die tot een uitbarsting komt. De climax is aangrijpend en hartverscheurend. In korte hoofdstukken en heldere zinnen schetst Leuwsha een beeld van een verdeelde en beklemmende samenleving, beklemmender dan in het land dat de Brouwers achterlieten, maar waar ze gedesillusioneerd naar terugkeren.

Ode aan de helden

Sommige onderwerpen duiken in meer van Leuwsha’s boeken op. Uiteraard haar familieleden – haar vader, oma, ooms en tantes – maar ook thema’s als ongelijkheid, veerkracht en armoede alsook plekken die ze vaker bezoekt of waarnaar ze verwijst, zoals de leprakolonie bij Groot Châtillon en Jodensavanne. Ook in De wilde vaart: op zoek naar de veerkracht van Suriname (2022) komen deze onderwerpen en plaatsen voorbij.

Als Leuwsha en haar man Sirano worden overvallen door het coronavirus, willen ze koste wat kost de eeuwenoude Plantage Frederiksdorp behoeden voor verval. In een poging voldoende moed en inspiratie te verzamelen om die krachttoer aan te kunnen, gaan ze in een open boot op zoek naar hun eigen kern. Varend over de meanderende Surinamerivier en dichtbegroeide kreken ontmoeten ze in dorpen en op vrijwel verlaten plantages Inheemsen en nazaten van slaafgemaakten en contractarbeiders. Die weten de economische malaise het hoofd te bieden, even vindingrijk als de helden uit het verleden die vanuit hetzelfde bijna ontembare landschap streden tegen elke vorm van overheersing. 
Die oude helden – Boni, Kaikusi, Ganimet, Cojo, Mentor en Present en Kapitein Broos ‒ wekt Leuwsha weer tot leven, maar vooral voor de hedendaagse helden langs de rivier richt ze met De wilde vaart een standbeeld op. De mannen en vrouwen die al hosselend en ploeterend proberen het hoofd boven water te houden, hebben de kracht om te overleven met wat er is. In Suriname leef je onder de zon en kun je twee maaltijden per dag bij elkaar scharrelen, vertellen ze haar opgewekt. 

We hebben alles hier … We leven vrij, los, zo hadden onze overovergrootvaders die de plantages kochten het gewild. Ja toch?
(p.190) 

Tegelijkertijd eert ze met haar levendige beschrijvingen het schitterende, maar soms ook angstaanjagende landschap, waar Sirano gelukkig altijd vat op blijft houden. Haar avontuurlijke inborst werkt aanstekelijk, het geeft de lezer het gevoel mee op reis te zijn op de brede rivier, in de mangroves, op de vervallen plantages en samen met hen bestand te zijn tegen de slangen, de hitte, de zware hoosbuien en de venijnig stekende muskieten waar de twee aan worden blootgesteld.

De boeken van Leuwsha werden in de pers en door lezers positief ontvangen. De documentaire Moeder Suriname - Mama Sranan werd genomineerd voor en bekroond met verschillende filmprijzen.