Myra Römer
Myra Römer volgde op Curaçao de HBS op het toenmalige Peter Stuyvesant College, waarna ze op achttienjarige leeftijd in Tilburg ging studeren aan de Katholieke Academie voor Beeldende Kunsten. Vervolgens studeerde ze vanaf 1970 in Groningen kunstgeschiedenis en archeologie. Na deze twee opleidingen werkte ze tot haar pensionering als docente tekenen op een middelbare school in het nabij Groningen gelegen Leek en sinds 1988 ook als conrector.
Myra Römer debuteerde in 1970 in haar Groningse studietijd in het Antilliaanse tijdschrift Watapana met zes overwegend korte gedichten, waaronder het speelse ‘Met alleen’
Met alleen
een roos tussen mijn tenen
en een in mijn haar
Wil ik
op een maanverlichte avond
in ’t koel-witte zand
op de maat van avondkleuren
heel speciaal voor jou
dansen mijn liefste
Met alleen
een roos in mijn haar
en een bovendien tussen mijn tanden.
[Watapana, jrg III-4, juli 1971, p. 11.]
Ook daarna, naast haar docentschap, schreef en publiceerde Myra Römer van tijd tot tijd gedichten zoals in haar eigen bundels Een roeier in de nacht (1999) en Na mi nomber/Bij mijn naam (2001). Bovendien zijn er bijdragen van haar te vinden in diverse bundels, zoals in 2000 in Voetsporen (redactie Astrid Roemer en Remco Ekkers) en in 2010 Vaar naar de vuurtoren (redactie Klaas de Groot) met gedichten over zes Waddeneilanden en de zes Nederlands-Caribische eilanden.
Maar belangrijker dan haar gedichten is haar prozawerk: Verhalen van Fita (2005), een bundel korte verhalen over het opgroeien van een meisje op Curaçao, en Het geheim van Gracia (2008) een roman over een vrouw die op jeugdige leeftijd door haar docent is verkracht en vervolgens met behulp van haar vriend en het gebruik van voodoo-rituelen wraak neemt (voodoo wordt op de Nederlands-Caraïbische eilanden brua genoemd).
Coming of age
Verhalen van Fita (2005) is opgebouwd als een bundel bestaande uit met elkaar samenhangende, chronologisch gerangschikte verhalen. Ze beschrijven het nog jonge leven van de hoofdpersoon en ik-verteller Fita, haar uitgebreide familie en het Curaçao van weleer. De verhalen kunnen in de eerste plaats gekarakteriseerd worden als voorbeeld van het Caribische coming of age-genre. Een genre dat zich in de Caribische literatuur ontwikkelde als opvolger van de al wat oudere door mannelijke auteurs geschreven novels of childhood, zoals het Nederlandse debuut van de Arubaan Denis Henriquez met zijn Zuidstraat (1992). In Römers verhalen over volwassenwording groeit een vrouwelijke hoofdpersoon met steun van moeders en grootmoeders van meisje op tot volwassene.
Fita groeit op, met een yaya en dienstmeisjes, van tienjarige tot jonge vrouw in een gezin in goeden doen. Vader Boeboe en moeder Emma gaan ondanks geloofs- en kleurverschil harmonisch met elkaar om, te midden van uitgebreide familiecontacten met talrijke eigenlijke en oneigenlijke ooms en tantes, buurtgenoten en een uitgebreide kennissenkring. Zij vormen allemaal de steeds weer terugkerende verhaalpersonages die een keer centraal staan en vervolgens als figurant optreden.
Dubbel gekoloniseerd
In de coming of age-novel moet een jonge vrouwelijke hoofdpersoon oplossingen zien te vinden voor haar persoonlijke problemen en in het reine zien te komen met de spanningen van het kolonialisme op belangrijke momenten in haar leven. Jonge zwarte vrouwen zijn als het ware dubbel gekoloniseerd omdat ze ook als vrouw moeten emanciperen. Deze jonge vrouwen die opgroeien tot zelfbewuste en zelfstandige individuen staan symbool voor de maatschappelijke groep van vrouwen en de politieke situatie van het land van de hoofdpersoon. De verhalen zijn door de vertelwijze vaak sterk in de orale traditie geworteld. Familiebanden zijn sterk en dikwijls treedt een wijze grootmoeder op de voorgrond. De besproken thema’s zijn kleur en klasse en de rol van ‘gender’ bij de culturele identificatie. Met de kansen die het onderwijs biedt, ontwikkelen vrouwen zich tot onafhankelijke personen. De coming of age-novels zijn dus een vrouwelijke pendant van de novels of childhood, maar ze zijn sterker op de psychologie en het innerlijk van de hoofdpersoon gericht. Een bekend voorbeeld van dit soort autobiografische romans is Bea Vianen, Sarnami, hai (1969).
In Verhalen van Fita komen de thema’s van persoonlijke ontwikkeling en individualiteit duidelijk naar voren. Zo zondert Fita zich af van het gezelschap voor een moonlight party in een afgelegen baai en klimt, zich bewust van haar zich ontwikkelende vrouwelijkheid, naar een vooruitstekende rots. Ze gooit haar kleren naar beneden en duikt naakt van de klip de baai in. Ze voelt zich volwassen en vrij en verantwoordelijk om haar zuivere jonge leven zelf vorm te geven.
Ik voelde de zachte bries door mijn haren spelen. Ik liet mijn handen langzaam over mijn lichaam glijden. Het voelde goed aan. Ik deed twee passen naar achteren, haalde diep adem, trok mijn buikspieren in, zette twee stappen, stak mijn armen met een ruk naar voren en zweefde. Ik zou mijn lijf door het koele water heen voelen snijden. Dan zou ik met trage, lange slagen naar zijn strand aan de andere kant van het klif zwemmen. (p. 172)
Het geheim van Gracia
De debuutroman Het geheim van Gracia (2008) begint overrompelend:
Zes dagen lang, in de afzondering van mijn slaapkamer, heb ik erover nagedacht hoe ik hem zou vermoorden. Bij alles wat me heilig was, ik wilde zijn dood. Geen erger gif dan het gif van een slang, geen erger woede dan de woede van een vrouw. (p. 5)
Het idee om een mes, vergif of een geweer te gebruiken wordt verworpen; het wordt voodoo. Van oude lappen wordt een pop gefabriekt die vervolgens met honderd spelden en evenzoveel verwensingen naar ‘hem’ wordt geslingerd: “In de ochtend bereikte me het bericht van zijn dood. Het is vandaag op de dag af veertig jaar geleden.” (p. 21)
Een 56 jaar oude vrouw, de ik-verteller Gracia, wordt al veertig jaar achtervolgd door een geheim uit haar jeugd rond de dood van Jacob Janssen. Hij is een uit Nederland naar Curaçao uitgezonden docent Engels, die zich altijd voorstelt met ´zeg maar Jacques´. Gracia, een nog onschuldig, zo niet onnozel zestienjarig schoolkind uit de vijfde klas van het Peter Stuyvesant College, wordt uitgenodigd op een ´feestje´ bij Jacques thuis, terwijl ze aan het milieu van volwassenen dat daar bijeen is nog lang niet toe is. Jacques denkt met haar voor zichzelf een ´particulier feestje´ te bouwen door het meisje dronken te voeren en vervolgens bruutweg te verkrachten, zoals hij dat eerder in Nederland ook al met een leerlinge had uitgehaald. Gracia wordt, hoewel te laat, gered door haar zeven jaar oudere jeugdvriend Herman van Zwiers, die al jaren verliefd op haar is.
Gewond naar lichaam en ziel sluit Gracia zich thuis op in haar slaapkamer. Als ze eindelijk de zevende dag weer uit haar slaapkamer tevoorschijn komt, gaat ze samen met Herman rekenschap vragen van Jacques, die echter volkomen dronken is en door Herman van de trap naar beneden wordt geslagen. Die nacht voert Gracia haar speldenritueel uit. Als Jacques de volgende dag dood onderaan de trap gevonden wordt, is het voor Gracia niet zeker wat de doodsoorzaak is geweest. Dan is er nog een veel groter en ingrijpender geheim. Gracia blijkt op haar zestienjarige leeftijd zwanger geraakt te zijn, maar ze weet niet of dat het gevolg is van de verkrachting of van de relatie die ze intussen met Herman onderhoudt. Geheimen die van levensbelang zijn raakt een mens nooit kwijt. Het blijkt onmogelijk ze resoluut te vergeten en ze blijven spoken, zelfs in toenemende mate als je ouder wordt.
Als ze besluit tot een DNA-onderzoek, leest ze de resultaten ervan nooit, maar bewaart ze deze wel. Als ze inmiddels 56 jaar is geworden, vertrouwt ze het geheim van haar jeugd toe aan het papier. Uiteindelijk, aan het eind van haar levensverhaal, werpt ze de DNA-brief ver van zich af als flessenpost in zee: ‘Veertig jaar hel is genoeg!’ Door het DNA resultaat in zee te gooien bevrijdt ze zich uiteindelijk toch.
Pijn, miserie, vloei nu weg heel gauw
drijf niet naar de zee
drijf terug naar de man of vrouw
aanstichter van het kwaad
waar hij of zij op dit moment ook is.