Stilleven met boeken, of de vergankelijkheid van het leven

Stilleven met boeken, of de vergankelijkheid van het leven

Geschreven door Johanna Ferket

De vergankelijkheid van het leven, ofwel vanitas was in zeventiende-eeuwse kunstwerken een veelvoorkomend thema. Letterlijk betekent vanitas ‘ijdelheid’ of ‘leegheid’, in de zin dat het ijdel is om te veel te hechten aan materiële en tijdelijke dingen. Het geestelijke en eeuwige, oftewel het goddelijke is immers veel belangrijker. Kunst kon mensen aanzetten tot nadenken over de eindigheid van het leven en vooral tot de voorbereiding op het eeuwige leven. Het vanitasthema kwam vooral voor in stillevens: schilderijen met voorwerpen uit het dagelijks leven, zoals bloemen, groente of fruit, een gedekte tafel, maar ook wetenschappelijke instrumenten, schelpen of een pijp. Stillevens ontstonden al in de zestiende eeuw, maar werden in de zeventiende eeuw heel populair. Het formaat van een schilderij was meestal niet zo groot, zodat burgers uit de middenklasse zo’n schilderijtje voor een betaalbare prijs konden kopen en thuis aan de muur konden hangen.

Vanitasstillevens tonen dagelijkse objecten, maar met een diepgaande symboliek. Zo kan een rijkelijk gedekte tafel een waarschuwing zijn voor te veel welvaart (en eetlust), of toont een verwelkte bloem de eindigheid van het leven. Het vanitasthema is duidelijk aanwezig in onderstaand stilleven van Jan Davidsz. de Heem uit 1628. De Heem maakte verschillende stillevens, vaak met kleurrijke bloemen. Dit schilderijtje van slechts 36,1 bij 48,5 cm bestaat hoofdzakelijk uit wit, zwart en bruin: die tegenstelling wijst op de eindigheid van het leven. 

 Stilleven met boeken en een viool

Op een houten tafel liggen verschillende boeken en papieren in een niet al te beste staat. De duidelijke ezelsoren en plooien wijzen erop dat de boeken veel gebruikt werden. De gekozen titels zijn niet toevallig. Het zijn allemaal titels in het Nederlands, wat wijst op boeken die ruim toegankelijk waren voor iedereen die kon lezen. In het midden zien we Rodd’rick ende Alphonsus (1611), de tragedie van Gerbrand Adriaanszoon Bredero waarin twee jonge bevriende ridders verliefd worden op dezelfde vrouw. Na verschillende avonturen, duels en conflicten komt het tot een noodlottige afloop: Roddrick doodt Alphonus per ongeluk, en dit drijft Roddrick ten slotte tot wanhoop. Op het openliggende boek linksachter staat: ‘Kusiens. Clachten’ (kusjes en klachten) van Jacob Westerbaen. Hij schreef het werk Minnedichten (1624) met daarin ook vertalingen van de Latijnse liefdespoëzie van Janus Secundus, de Basia of kusgedichten. Ook de Basia gaat over noodlottige gevolgen van de hartstochten: spijt na het (te snel) geven van een kus. 

Het boek net onder de viool heeft geen band meer en de titelpagina is afgescheurd. Op het overgebleven reepje papier in de band is nog een stukje middeleeuwse initiaal te zien. Veel middeleeuwse handschriften werden als verstevigingsmateriaal gebruikt in vroegmoderne boekbanden. Dit was een manier om oud of afgedankt perkament opnieuw te gebruiken. Dit boekwetenschappelijke detail benadrukt dat ook teksten een beperkte houdbaarheidsdatum hebben, waarmee opnieuw het verstrijken van de tijd en de vergankelijk van het bestaan worden benadrukt.

Maar wat hebben de viool en de koekvorm te maken met vanitas? In de koekvorm, links op de tafel, zit een deuk. Dit object lijkt hier niet meteen op zijn plaats, maar de verwijzing naar de eindigheid van dit zoete voedsel – ‘de koek is op’ – toont het contrast met de oneindigheid van het niet-aardse, eeuwige leven waar de toeschouwer zich op zou moeten richten. Iets vergelijkbaars geldt voor het muziekinstrument. Muziek is vluchtig en de viool is dus ook symbool voor het korte leven.

Linksonder liet de schilder een signatuur achter: hij schilderde zijn eigen naam en de datum op een van de boeken: ‘Johannes de Heem 1626’, een trucje dat schilders wel vaker toepasten. Tegelijkertijd toont De Heem hiermee zijn eigen aardsheid en nederigheid ten opzichte van het goddelijke.

Als je dit schilderijtje in de zeventiende eeuw aan de muur had hangen, dan zag je een puik werkje schilderkunst, met een knipoog voor belezen mensen, maar werd je ook dagelijks subtiel geconfronteerd met de tijdelijkheid van het aardse bestaan. Toch zou je kunnen stellen dat de vanitaskunst, weliswaar met een verheven doel, alle pracht en praal van de welvarende zeventiende eeuwt schaamteloos tentoonstelt en de heerlijkheid van het leven viert.