Til Brugman
Til Brugman schreef een opvallend, eigenzinnig en grotesk oeuvre. Ze oefende kritiek op het katholicisme en de consumptiemaatschappij en stelde de seksistische structuren in de samenleving aan de kaak.
Til Brugman was bevriend met alle kopstukken van de internationale avant-garde, stond jarenlang midden in de Nederlandse en Berlijnse artistieke en literaire wereld. Maar nu is ze volkomen vergeten. Brugman was schrijver, vertaler, docent, pionier en cultureel bemiddelaar van de avant-garde, queer auteur, kenner van muziek, kunst en architectuur. Ze was een flamboyante en originele vrouw en, met de woorden van journalist Xandra Schutte, een ‘miskend genie tussen dada en De Stijl’.
Til Brugmans persoon en werk zijn vaker herontdekt, onder meer door de Vijftigers en in de jaren ’80, toen ze als een feministisch icoon werd gezien. Vooral haar privéleven heeft de aandacht getrokken. Ze had tussen 1926 en 1938 een relatie met de beroemde collagemaakster van DADA Berlijn, Hannah Höch. Haar werk wordt echter nauwelijks meer gelezen. Onterecht, want haar groteske proza is tijdloos.
Leven midden in de avant-garde
Til Brugman werd geboren in Amsterdam en groeide op met een streng katholieke moeder en een erudiete vader. Op haar 23ste werd ze het ouderlijke huis uitgezet en verhuisde ze naar Den Haag, waar ze in contact kwam met allerlei kunstenaars van de Nederlandse en internationale avant-garde. Brugman heeft de vijftien talen die ze sprak als autodidact geleerd, was een kettingrookster en een beruchte polemist, bevriend met Piet Mondriaan, die ze op dansles heeft leren kennen, en werkte als vertaalster voor De stijl. Ze schreef klankgedichten en was de Nederlandse vertegenwoordiger van het Duitse tijdschrift Merz van Kurt Schwitters. Gerrit Rietveld heeft speciaal voor haar meerdere stoelen en een tafel ontworpen. Elke kamer in haar flat in Den Haag had een andere kleur en identiteit, in de stijl van Theo van Doesburg, Kurt Schwitters en Lissitsky. Haar muziekkamer was ontworpen door Vilmos Huszár.
Veelzijdig oeuvre
Brugman schreef veel: grotesken, romans, kinderboeken, verhandelingen over katten en allerlei novellen. Maar ze publiceerde pas op 58-jarige leeftijd haar eerste roman in Nederland, getiteld Bodem. Marcus van Boven, Gods knap (1946), bij De Bezige Bij. Over de roman zei Ferdinand Bordewijk, met wie Brugman acht jaar lang een briefwisseling onderhield: "Ik heb uw roman gelezen en vindt [sic] het hoogst merkwaardig. […] Maar ik prijs Uw roman onvoorwaardelijk aan." Brugman had de roman al in 1934 geschreven en daarna lang laten liggen, net als veel andere teksten, die ze pas in de jaren ’50-’60 kon publiceren. Dit zijn een aantal voorbeelden: Tijl Nix, de tranendroger (1948), De houten Christus (1949), Wiben en de katten (1951), Spanningen (1953), Kinderhand (1954), De zeebruid (1956), Spiegel en lachspiegel (1959) en Wat de pop wist (1963).
Grotesken, een kern van waarheid in het extreme trekken
Het genre dat Brugman het meest beoefende – het groteske verhaal – waar ze er honderden van schreef, kende weinig populariteit in Nederland. ‘Het op zichzelf reeds zo doornig pad der grotesque is in Holland helemaal niet om door te komen,’ schreef ze in 1936 aan Jan Greshoff. Dit genre korte verhalen viel in Berlijn wel in de smaak bij het publiek en inspireerde ook andere schrijvers. Paul van Ostaijen is de bekendste Nederlandstalige groteskenschrijver. Belcampo beoefende dit kritische en scherpe genre ook.
Brugman noemde haar grotesken ‘soties’. Deze teksten volgen vaak hetzelfde principe. Ze trekt een gedachte, die een kern van waarheid bevat, in het extreme, waardoor dat idee absurde vormen aanneemt. Ze uit kritiek op de maatschappij met humor en aandacht voor het banale. Brugman beweert: "Voor mij is het groteske een evenwicht tussen 'tragiek en komiek', het blijft moeilijk het tongetje niet naar de ene of naar de andere kant te laten uitslaan!"
De perfecte vriendin
Het feministische verhaal ‘Hemelia’, dat ze al in 1927 had geschreven, speelt met de maakbaarheid van de vrouw, de gendernormen waar zij aan moest voldoen en de stereotypering van de vrouw. Het kan ook worden gelezen als verwijzing naar de vrouwonvriendelijke houding van de avant-garde. In de tekst is een man op zoek naar de perfecte vriendin of – beter gezegd – iemand die hij kan veranderen in een perfecte vriendin. Hij vindt voor alle imperfecte delen van haar een perfecte vervanging. Ze krijgt andere ogen (gele), nieuwe kunstbenen en -armen (‘dubbel uitschuifbare dubbelarmen en roze gelakte handjes met kuiltjes’), andere oren (radio en telefoon), hersenen (encyclopedie en een miniatuur Mazdaznanhandboek) een mensenhart (cardiometrum), en ze wordt kaalgeplukt (zodat hij vetplantjes op haar schedel kan planten). Na zeven jaar is ze compleet, maar er is van alles mis met de mechanica. Op hun huwelijksdag valt Hemelia in stukken uiteen. Als in de beste sciencefictionverhalen, huivert de maker voor zijn robotachtige schepping. De volmaaktheid blijkt slechts schijn.
‘Een meisje te vormen was het ideaal van mijn leven en ik wilde er geen, waarop anderen reeds hun krachten hadden beproefd. […] Zonder veel omhaal of gevraag gaf Hemelia haar toestemming tot alles, wat ik nodig mocht oordelen. Dit stadium der liefde maakt de ware wittebroodsweken uit. Ik leefde in een echte dadenroes en we togen dus onmiddellijk aan het werk. In de allereerste plaats kwam het er op aan, er voor te zorgen, dat zij de wereld met andere ogen zag. Het begon dus met de ogen en de gehele verbouwing duurde zeven jaar.’
Vol van genade
Til Brugman heeft onder een pseudoniem het verhaal ‘Vol van genade’ in het COC-blad Vriendschap gepubliceerd, een tijdschrift van de belangenorganisatie COC (Cultuur- en ontspanningscentrum) die vanaf 1946 opkomt voor de LHBT-rechten in Nederland. ‘Vol van genade’ is een vroeg voorbeeld van queer literatuur en heeft het in zich een lesbische klassieker te worden. Het is een hilarische novelle over twee nonnen: zuster Monica en zuster Amanda. Eerst wordt hun wederzijdse aantrekkingskracht subtiel uitgedrukt (‘het in zuster Monica sluimerende liefdeleven’, ‘vluchtige, eerste handdruk’) en er wordt gezinspeeld op hun blikken en ‘het grote geheim’, maar in de loop van het verhaal wordt de toon directer. De verteller legt uit hoe zuster Monica ‘zich door de stevige armen onvoorwaardelijk en vertrouwend naar het bed [laat] leiden’, nadat de twee vrouwen drie jaar op dat moment hebben gewacht. Dit verhaal is een ironische literaire verwerking van de vrijheden en tekortkomingen van queer relaties in het interbellum, met een knipoog naar het katholicisme, de religie waarmee Til Brugman is opgegroeid.
Kritiek – ‘wat kort is, gaat niet’
Na de publicatie van Bodem verbrak De Bezige Bij het contract met Til Brugman en kwam er vanuit het lezerspubliek sterke kritiek op haar kritische houding tegenover het katholicisme. De archaïsche zinnen en donkere sfeer van de roman werden evenmin goed ontvangen. Ook de grotesken vielen niet in de smaak: "Mijn soties - die durven de uitgevers helemaal niet aan, want behalve verontrustend zijn ze bovendien kort en 'wat kort is, gaat niet' zeggen ze", beweerde Brugman. De Nederlandstalige kritiek oordeelde overigens niet altijd negatief. Als reactie op de twee in het Duits gepubliceerde grotesken schreef Victor E. van Vriesland in 1936: "De beide stukken hebben een onmiskenbaren humor, ook een bekoorlijken taalhumor […]." In 1976 is er pas een bloemlezing van haar groteske verhalen in het Nederlands verschenen, onder de naam Schijngehakt. Die is in 1994 nog eens uitgegeven door de feministische uitgeverij Vita.
Til Brugman was een scherpe schrijver die interessante zonderlingen als hoofdpersonages portretteerde. In haar werk uit ze kritiek op onder meer het katholicisme en religie in het algemeen, het beeld, de seksualisering en de beperkte carrièrekansen van de vrouw, de uitgeverswereld, de consumptiemaatschappij en het burgerlijke familieleven.
Spoorzoeken in het archief: vergeten schrijvers in het Literatuurmuseum
Eeuwige schrijversroem en een vaste plek in de literaire canon, het is lang niet iedereen gegund. Waarom kennen we nog wel J. Slauerhoff of Louis Couperus, maar niet Til Brugman of Margot Scharten-Antink? Onderzoeker Elli Bleeker van het KNAW dwaalde drie maanden door het omvangrijke archief van het Literatuurmuseum op zoek naar vergeten schrijvers.