Propaganda voor de kolonie Nieuw-Nederland
Nederland kent een lange traditie van migratie. Niet alleen hebben in de loop der eeuwen veel mensen zich in Nederland gevestigd, er zijn ook een heleboel Nederlanders vertrokken op zoek naar een beter leven elders. Halverwege de zeventiende eeuw verschenen voor het eerst advertenties in Nederlandse kranten die mensen probeerden te verleiden om te emigreren. Zo stond er in de Ordinarise Middelweeckse Courant van 11 oktober 1661 een oproep aan alle ‘Landt-bouwers, huys-lieden en andere die hun met de Culture der Landen souden willen bemoeyen en erneeren’, om zich in Amsterdam te verzamelen bij een schip dat in de haven gereedlag om de Atlantische Oceaan over te steken naar Nieuw-Amsterdam, het tegenwoordige New York.
Mediaoffensief
Nieuw-Amsterdam maakte deel uit van de kolonie Nieuw-Nederland in Noord-Amerika, dat een gebied bestreek dat groter was dan de gehele toenmalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en nog grotendeels werd bewoond door inheemse volken, zoals de Lenni-Lenape en de Mohawks. Het was een wingewest; Amsterdamse kooplieden van de West-Indische Compagnie (WIC) probeerden er snel geld te verdienen met plantages en handel in lokale producten. Beverpelzen waren bijvoorbeeld gewild, want in Europa werd goed betaald voor bonthoeden. Het zware werk in de kolonie werd gedaan door goedkoop Europees werkvolk. Vanwege hun armzalige levensomstandigheden in de Republiek ondertekenden ze al snel slechte contracten. Er werkten ook slaafgemaakten uit Afrika die via Nederlands-Brazilië of de grote slavenmarkt op Curaçao in Noord-Amerika waren aanbeland.
De eerste veertig jaar na Henry Hudsons ‘ontdekking’ van Manhattan en de Hudson River in dienst van de VOC (1609), was geen weldenkend mens van plan om zich vrijwillig te vestigen in dit deel van de Nieuwe Wereld. Terwijl de omringende Britse kolonies door migratie sterk groeiden, telde Nieuw-Nederland in 1650 nog maar amper tweeduizend Europese kolonisten. Dat moest veranderen, wilde de WIC-kolonie niet verloren gaan. Daarom organiseerden de WIC en de Amsterdamse burgemeesters een grootscheeps mediaoffensief. In krantenberichten, pamfletten en complete boekpublicaties werd migratie naar Nieuw-Nederland aangemoedigd. Deze teksten vormen nu de belangrijkste bronnen over het leven in de kolonie, al bieden ze een vrij gekleurd beeld.
Reisgids voor kolonisten
De Leidse jurist Adriaen van der Donck was een van de Nederlandse kolonisten die de onbegrensde mogelijkheden van Nieuw-Nederland propageerden. In Beschrijvinge van Nieuw-Nederlant (1655) biedt hij een gedetailleerd beeld van het klimaat, de geografie, de dieren en planten, en uiteraard de natuurlijke rijkdommen van de kolonie, zoals de bever. Bijzonder is dat Van der Donck potentiële kolonisten voorbereidt op contact met de inheemse bevolking, die hij in tegenstelling tot de ‘beschaafde’ Europeanen ‘wilden’ of ‘naturellen’ noemt. In ruim dertig pagina’s presenteert hij een etnografie die ons nog altijd informatie verschaft – weliswaar vanuit eurocentrisch perspectief – over de verloren culturen van inheemse Amerikanen, bijvoorbeeld in het Museum of the American Indian op Manhattan.
Van der Donck schrijft dat het uiterlijk, de taal en de gebruiken van de inheemse bevolking aanvankelijk vreemd overkomen, maar dat het snel genoeg went. Veel Nederlanders, kan hij uit eigen ervaring meedelen, hebben relaties met inheemse vrouwen:
’t is waer, in ’t eerste aensien komen sy onse natie wat vremt te vooren, door dien dat het Couleur, de spraeck en Kleedinghe soo veel verschillende zijn, maer by die daer wat veel mede ommegaen is dat haest over, en het schijnt dat hare Vrouwen mede eenige aentreckende bevalligheydt over haer hebben, door dien verscheyde Neerlanders (eer de meenichte van Neerlantsche Vrouwen daer te bekomen waren) daer seer op verslingerde.
Hoewel Van der Donck zich in de politiek fel heeft verzet tegen de bloedige onderdrukking van de inheemse bewoners, maakt hij daar in Beschrijvinge geen melding van. Hij biedt een rooskleurige en vooral winstgevende voorstelling van Noord-Amerika.
De weinig reislustige Nederlanders probeerde Van der Donck te overtuigen met een dialoog tussen een honkvaste Nederlander en een Nieuw-Nederlander, die in hun gesprek alle voor- en tegenargumenten van emigratie doornamen. Zo deden de verschillende onderdelen van de Beschrijvinge van Nieuw-Nederlant gezamenlijk dienst als propaganda. Het boek was zo populair dat er al na een jaar een tweede druk nodig was. Die sprak nog sterker tot de verbeelding door de toevoeging van een uitvouwbare landkaart van Nieuw-Nederland samen met een gravure van de ‘skyline’ van Nieuw-Amsterdam.
Beschrijvinge van Nieuw-Nederlant speelde ook een rol in Van der Doncks onderhandelingen met de Amsterdamse burgemeesters over ondersteuning van migranten. Hij kreeg voor elkaar dat de overtocht gratis was voor degenen die dit niet konden betalen. Ook zorgde hij ervoor dat de kolonisten in Nieuw-Nederland hun eigen lokale regering kregen en rechtszekerheid genoten, net als iedere burger in het moederland.
Paradijs voor vrijdenkers
Na Van der Donck kwamen ook Amsterdamse schrijvers in actie. Een dichter als Jacob Steendam, die de kolonie uit eigen ervaring kende, publiceerde eerst een ‘Klagt van Nieuw-Amsterdam’ (1659). Daarin werd de miserabele staat van Nieuw-Nederland geweten aan wanbestuur en een gebrek aan kolonisten. Twee jaar later liet Steendam een positieve tegenhanger volgen onder de titel ‘'t Lof van Nuw Nederland’ (1661). Deze ronkende ode was bedoeld om mensen uit minder bevoorrechte milieus met betoverende beelden tot migratie te verleiden. De kolonie die Steendam in het eerste gedicht nog had beklaagd als een verweesd oorlogskind straalde nu als een nieuw Eden, een land van Melk en Honing.
En dan waren er nog verschillende vrijdenkers uit Amsterdam, die hun vernieuwende politieke ideeën projecteerden op de kolonie. Zij probeerden zielen te winnen voor Nieuw-Nederland met de belofte van religieuze vrijheid en democratie. Pieter Cornelisz Plockhoy bijvoorbeeld, presenteerde zijn plan voor een ‘societeyt’ in Kort en klaer ontwerp (1662), waarna hij akkoord kreeg van de Amsterdamse burgemeesters om met vijfentwintig idealisten naar Nieuw-Nederland te vertrekken. Plockhoy was zelf afkomstig uit een arbeidersmilieu en mikte op smeden, schoenmakers, molenaars en ‘panne-backers’, die gezamenlijk de handen uit de mouwen wilden steken aan de Zuid-Rivier, tegenwoordig de Delaware River.
Plockhoys folder sloot af met een nieuw gedicht van Jacob Steendam. Deze ‘Prickelvaersen’ prezen de kolonie aan als:
’t puyck, en ’t eelste van de Landen.
Een Seegenrijk gewest, daer Melck en Honigh vloeyd,
Dat d’alderhooghste heeft (met dubbeld milde handen)
Begaeft: ja op-gevult, in ’t geen daer wast en groeyd.
De Lugt, de Aerd en Zee, sijn swanger met haer gaven:
Om (die behoeftigh is) oock sonder moeyt te laven.
Het gedicht speelde in op de wensen van de doelgroep door een land voor te spiegelen, waar ieder mens waarlijk vrij kon zijn. In de kolonie hoefde men ‘geen dienstbaerheyd noch dwinglandy te vreesen,’ en in tegenstelling tot hun onderdrukte positie in het thuisland lag voor de migranten in Noord-Amerika rijkdom in het verschiet:
Hier moet gy and’ren, om u dienstbren arbeyd troonen,
Daar komt een gulle grond u werck met woecker loonen.
Brieven uit Schenectady
In de laatste jaren van intensieve propaganda voor Nieuw-Nederland zijn nog heel wat Nederlanders hun droom achterna gereisd. Een van hen was de Leidenaar Hendrik Meeussen Vrooman. In het voorjaar van 1664 emigreerde hij als twintigjarige en alleenstaande vader met vijf kinderen. De moeder was net voor vertrek overleden. De eerste zomer na aankomst ging Hendrik zelf als landarbeider aan de slag in het pioniersgehucht Schenectady, midden in Mohawk-territorium. Eenvoudig behuisd en hard werkend beleefde de nieuwkomer een onvergetelijke zomer in de nieuwe wereld, zoals hij schreef aan zijn familie in Leiden. Het boerenland dat hij dagelijks bewerkte overtrof alle verwachting: ‘soo schonen lant als ick mijn leeven noch in Hollant gesien hebbe.’
Maar de hoopvolle verwachtingen namen een keer toen in september 1664 voor het eiland Manhattan drie Engelse oorlogsschepen verschenen. De kwetsbare en dunbevolkte kolonie maakte geen schijn van kans tegen de Britse overmacht. Zonder bloedvergieten gaf gouverneur-generaal Peter Stuyvesant het fort over. Voor de tienduizend Nederlandse kolonisten wachtte een onzekere toekomst. Sommigen vertrokken, maar Vrooman bleef. Hij schreef zijn broer Jacob in Leiden, die ook overwoog te emigreren, om nog maar even te wachten. Er was een nieuwe realiteit, zoals de brief uit de kolonie vertelde: ‘Ick laet U weten dat wij nu Engels salle leeren.’
Podcast: Manahahtáanung of Nieuw Amsterdam?
Luister naar de podcast bij de tentoonstelling ‘Manahahtáanung of Nieuw Amsterdam? Het Inheemse verhaal achter New York’ (2024) van het Amsterdam Museum.