Mijn zuster de negerin
Het Verzameld Werk (1985-1988) van de Antilliaanse schrijver Cola Debrot beslaat zeven delen. J.J. Oversteegen schreef in twee dikke delen een biografie over zijn leven en werk. Maar toch is Debrot vooral bekend gebleven door slechts één novelle, Mijn zuster de negerin, die vertaald werd in het Frans als Ma soeur noire, in het Engels als My black sister, in het Papiaments als Mi negrita mi ruman en in enkele andere talen. In 1980 werd de novelle verfilmd door Dirk Jan Braat. De novelle verscheen in december 1934 en in januari 1935 in het tijdschrift Forum (1932-1935) en in 1935 ook in boekvorm.
Nicolaas (‘Cola’) Debrot (Bonaire 4 mei 1902 – Amsterdam 3 december 1981) studeerde rechten en medicijnen in Nederland. Hij was arts en gouverneur, maar ook dichter en schrijver van verhalen en romans. Bovendien kan hij beschouwd worden als de eerste belangrijke Antilliaanse literatuurhistoricus die met tal van essays de geschiedenis van de Nederlands-Caribische literatuur beschreef.
We kunnen Mijn zuster de negerin lezen in drie verschillende contexten: een Europese literaire context, een Europese historische context en een Caribische context.
Een Europese literaire context
Een jonge Antilliaanse man, Frits Ruprecht, die lang in Europa geleefd heeft, keert terug naar het eiland van zijn jeugd. Zijn ouders zijn gestorven en hij gaat terug om de aanzienlijke erfenis te aanvaarden: een groot stadshuis in Willemstad en een landhuis met een plantage. Met dat thema van ‘terug naar de jeugd’ past Debrot in de literaire Forum-traditie van Edgar du Perron: Het land van herkomst (1935) en ook in die van de Franse auteur Marcel Proust: À la Recherche du Temps Perdu (1913-1927). Debrots novelle werd wegens dit thema en door zijn stijl in de ‘vent boven de vorm’-traditie van Forum in Nederland positief beoordeeld en in 1935 in boekvorm herdrukt.
Een Europese historische context
Een tweede context herkennen we als we letten op de tijd waarin de novelle gepubliceerd is. In begin jaren dertig was in Europa het nazisme in Hitlers Duitsland steeds populairder geworden, met zijn racisme tegen alles en iedereen die niet ‘Arisch’ en wit was. Menno ter Braak schreef zijn Politicus zonder partij (1934) over de ‘honnête homme’ en Het nationaal-socialisme als rancuneleer (1937). In dit politieke klimaat verscheen Debrots novelle, waarin de hoofdpersoon Frits Ruprecht, een witte Curaçaoënaar, zegt dat hij genoeg heeft van de in zijn ogen kille Europese vrouwen en aanhankelijkheid zoekt bij een zwarte vrouw van het eiland. Daarmee tart hij openlijk Hitlers racismeleer.
Een Caribische context
De Caribische context kent een structuur in drieën. De hoofdpersoon, Frits Ruprecht arriveert per schip in de haven van Willemstad en wordt opgewacht door de dokter voor een gebruikelijke gezondheidscontrole en de notaris die de erfenis regelt. Deze laatste vraagt Frits met hem mee naar zijn huis te gaan waar hij dan ook de nog ongetrouwde notarisdochter kan ontmoeten. Frits is een aantrekkelijke huwelijkskandidaat en wit past bij wit zal de notaris gedacht hebben, maar Frits weigert resoluut en vertrekt met de oude auto van zijn vader naar landhuis Miraflores en de plantage.
Onderweg stopt Frits nog even bij een oude vriend, Karel, die districtsmeester is geworden. Karel blijkt daar in een dunbevolkt stuk van het westelijke deel van het eiland een eenzaam leven te leiden die tot zijn eigen vermaak zijn positie uitbuit door talrijke - zwarte - vrouwen te misbruiken. De twee blijken geheel vervreemd van elkaar en Frits verlaat hem teleurgesteld.
In het landhuis aangekomen ontmoet Frits, als het inmiddels avond is geworden, de oude Wantsjo, de majordomo die toezicht houdt op huis en plantage, en de jonge vrouw Maria. Frits herinnert zich haar als vriendin en speelkameraad van zijn jeugd. Ze heeft gestudeerd en is onderwijzeres geworden maar is naar de eenzame plantage van haar jeugd teruggekeerd. In dat opzicht blijken ze verwante zielen. Frits voelt zich sterk aangetrokken tot Maria. Zal zij de wens naar een zwarte vrouw kunnen belichamen bij wie hij de zo gewenste aanhankelijkheid zal kunnen vinden? Als hij toenadering zoekt in haar donkere slaapvertrek en zij hem niet lijkt te weigeren, neemt de oude Wantsjo zijn verantwoordelijkheid en roept dat Maria de dochter is van Frits’ vader en diens bijvrouw, en dus een halfzuster van Frits is. Daarmee behoedt hij zowel Frits als Maria voor een incestueuze relatie, die in een cultuur van overspelige mannen voortdurend op de loer lag bij een jongere generatie.
In de jaren dertig van de twintigste eeuw, toen de novelle verscheen, waren de Antilliaanse eilanden nog een kolonie van Nederland, waar de witte Europeanen en de witte elite van het eiland de absolute macht uitoefenden: de katholieke kerk, de Nederlandse gouverneur en directie van de grote olieraffinaderij. Het thema van de novelle was op het eiland in de koloniale tijd volstrekt tegen de visie van de koloniale bestuurders en de eilandelijke elite die zich op zijn lichte huidskleur liet voorstaan en in zwarte mensen alleen bedienden zag. Een bijvrouw en ‘buitenkinderen’ waren niet ongebruikelijk in een ongelijke machtsverhouding.
Maar dan treedt Wantsjo op door Frits te waarschuwen die - tegen alle machtsverhoudingen in - Frits toeroept: 'Maria is de dochter van uw vader!!' Wantsjo zegt: 'Ik heb veel ongelukken gezien. Ook ongelukken waarvoor ik anderen had kunnen behoeden.' Door de wijze Wantsjo wordt Frits nu gewaarschuwd om deze traditie van de ongelijke positie van wit–zwart-, meester–knecht- en man–vrouw-relaties te verbreken.
Tegen de heersende opvattingen van de witte, positiebewuste notaris en de racistische witte districtsmeester, plaatst de novelle de constatering dat wit en zwart op het eiland met elkaar verbonden zijn door familieverbanden als eilandgenoten. Vandaar ook de uitdagende titel, die niet denigreert en uitsluit maar verbindt.
Droevig werd het leven, maar het werd vol van een zinrijkheid die het elders mist. En dit is het enige dat men de kinderen dezer aarde niet kan ontnemen.
De reis naar de jeugd betekent voor Frits geen terugkeer naar het oude met zijn tradities van rang en stand, maar een tocht naar zelfinzicht van een nieuwe tijd met nieuwe inzichten en praktijken: een zwarte jonge vrouw als zuster van een witte Curaçaose man, door familieband met elkaar verbonden.
Deze kleine novelle is in de loop van bijna honderd jaar een klassieker geworden in de Nederlands-Caribische literatuur en door tal van critici geanalyseerd met tal van interpretaties. Oversteegen noemt er een aantal in zijn biografie. De novelle nodigt iedereen uit tot een eigen interpretatie.