Alexanders geesten
Alexander de Grote leefde van 356 tot 323 voor het begin van onze jaartelling en was koning van Macedonië. In zijn korte leven maakte hij veel indruk. Hij veroverde een groot deel van de toen bekende wereld en drong door tot in de Indiase Indusvallei. Al tijdens zijn leven werden over hem de meest wonderbaarlijke verhalen verteld. Ook in de middeleeuwen bleef hij geliefd en in alle Europese talen werden waargebeurde en verzonnen verhalen geschreven over Alexander.
Jacob van Maerlant schreef rond 1260 de eerste Nederlandse Alexanderroman: Alexanders geesten (De heldendaden van Alexander). Het was zijn debuut als schrijver. Maerlant baseerde zich voor het grootste deel op een Latijnse tekst, de Alexandreïs van Walter van Châtillon. Hij kende deze tekst uit zijn schooljaren in Brugge. Het verhaal stond namelijk steevast op het lesprogramma.
Veroveringen
Maerlants roman vertelt in tien boeken (hoofdstukken) het levensverhaal van Alexander, van zijn geboorte tot aan zijn dood-door-vergiftiging. Het begint met zijn geheimzinnige geboorte: was Alexander een zoon van Philippus II van Macedonië, of is hij verwekt door een tovenaar in de gedaante van een draak? Alexanders eerste heldendaad bestaat uit de wraak op de man die zijn vader de dood injoeg. Maerlant vertelt verder over Aristoteles, Alexanders leraar, over zijn veroveringstochten naar Athene, Thebe, Egypte en Perzië, en over de strijd tegen de machtige koning Porus van India. In een sprookjesachtig verhaal gaat het over Alexanders bezoek aan de bomen van zon en maan. Ze kunnen spreken en doen sombere voorspellingen over Alexanders naderende dood. De dag is aangebroken waarop Alexander door vergiftiging om het leven zal komen.
Nu eest comen ter dagheraet,
So dattie dou te vallene en bestaet;
Die voghele en songhen niet,
Dat haerde selden es ghesciet
Na dien tijt van haren eersten sanghe;
De nachtegale sweech van bedwanghe
Ende van rouwe, die nakende was.
Vele liede mercten das,
Dat de daghesterre eerst verscoot
Ende dandere lichten noch al bloot,
Doe die dagheraet up stoet;
Soe snelde haer met groter spoet
Voor den daghe te hove waert,
Ghelijc of soe ware vervaert.
Die dagheraet was haerde lanc,
Die sonne rees aen haren danc,
Teerst dat soe was up ghestaen,
Woude soe wederkeren saen;
Maer goods ghebot wasser weder.
Ay, god here, doe keren weder
Die sonne, of een wile staen!
Want soe sal bederven saen
Die sonne van der werelt al.
Maer, weet god, dat ongheval
Ende die wile soe was bi
Dat die edele deghen vri
Dat venijn moeste ontfaen,
Dies hi niet en mochte ontgaen.
De morgenschemering brak aan
en de dauw viel. De vogels
begonnen hun morgengezang niet,
iets wat na die dag
nog maar zelden is voorgekomen.
De nachtegaal zweeg bedrukt,
om de naderende droefenis.
Men merkte alom dat de morgenster
en alle andere hemellichamen pas verdwenen,
toen de dageraad al aanbrak.
De morgenster haastte zich
met grote spoed vóór het aanbreken
van de dag naar de plaats
waar ze onderging, alsof ze bang was.
De morgenschemering duurde lang,
de zon ging met tegenzin op.
Zo gauw ze was opgegaan,
wilde ze eigenlijk wel weer terug.
Maar dat was in strijd met Gods gebod.
Ach, lieve God, laat de zon toch rechtsomkeert maken,
of een tijdje blijven stilstaan!
Want weldra zal zij de grootste ‘zon der wereld’
om het leven brengen.
Maar bij God, waarachtig,
het noodlottige tijdstip
waarop de edele held het gif zou drinken,
het tijdstip waaraan hij niet zou kunnen ontkomen,
naderde met rasse schreden.
Alexander de Grote kwam om het leven door vergiftiging. Toen zijn macht toenam, liet hij zich steeds meer als goddelijk heerser vereren. Zelfs zijn beste vrienden namen hem dat kwalijk. Door zijn drankzucht, zijn onbeheerste woede-uitbarstingen en wreedheden verloor de grote held, die eens op handen werd gedragen, zijn populariteit. Zijn leven eindigde tragisch.
Dreiging
Het tekstfragment laat heel goed de dreiging zien, die uitgaat van Alexanders naderende dood. De natuur houdt haar adem in en wil er alles aan doen om het vreselijke moment uit te stellen. In dichterlijke woorden vraagt Jacob van Maerlant aan God om de zon een tijdje stil te laten staan, of liever nog: te laten omkeren zodat de tijd teruggaat. Maar hij weet dat dit onmogelijk is.
Advies voor een jonge graaf
Maerlant schreef Alexanders geesten vermoedelijk voor graaf Floris V van Holland (1253-1296), die op het moment van schrijven nog maar een kind was. De jongen kon uit het verhaal leren hoe hij moest regeren. Sterker nog: in de tekst wordt Alexander de Grote bijna vereenzelvigd met Holland. Het wapenschild dat Alexander volgens Maerlant draagt is immers hetzelfde als dat van de Hollandse graven: een rode leeuw op een gouden schild.
Alexanders geesten was Maerlants eerste grote werk wat hij voor het Hollandse hof schreef. Het lijkt erop dat deze samenwerking een succes was: Maerlant zou de rest van zijn carrière nauw verbonden blijven met Floris V. Zo schreef hij ook de Spiegel Historiael voor Floris en mogelijk ook de Heimelijkheid der Heimelijkheden. Al deze werken hebben gemeen dat het didactische werken zijn. De werken hadden als doel om Floris iets bij te brengen, zowel kennis over de wereld om hem heen als kennis over hoe men zich diende te gedragen.