Pieter Langendijk
De bekendste blijspeldichter uit de achttiende eeuw was Pieter Langendijk. In vele komedies zette hij de sociale milieus in zijn omgeving genadeloos te kijk. Geen stand ontkwam aan zijn scherpe observaties: de lage en verarmde adel die de schone schijn ophield, boeren die zich onbehouwen gedroegen, kooplieden die op geld waren belust. Er wordt heel wat afgelogen en bedrogen in de stukken van Langendijk, vooral inzake liefde en geld. In Langendijks eerste stuk, Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1711), zijn we getuige van de bruiloft van de domme boer Kamacho die trouwt met Quiteria. Deze dame is eigenlijk verliefd op de edelman Bazilius, die er alles aan doet om het huwelijk tussen Quiteria en Kamacho te verhinderen.
Oer-Nederlands blijspel Don Quichot
Voor dit stuk, uiteindelijk het populairste van Langendijk, liet de schrijver zich inspireren door enkele hoofdstukken uit de beroemde roman van Cervantes, Don Quichot. De setting is niettemin oer-Nederlands en ook een persoon als de plattelandsdichter Jochem is uit het leven gegrepen. Deze dichter, die is ingehuurd om een bruiloftsvers te maken, blijkt van het laagste niveau. Dichten kan hij niet en de inhoud wordt vooral bepaald door het rijm en zijn eigen fantasieën.
JOCHEM zingt:
Toen heeft hij haar een ring gegeven,
En sprak mijn ziel, mijn troost, mijn leven,
Ik ben zo verliefd, mijn smoddermuil.
Daar heb je mijn trouw, mijn aapje, mijn uil.
KAMACHO: Mijn aapje? en mijn uil? Dat zei ik nooit tijdens ’t vrijen.
JOCHEM: ’t Komt zo in ’t rijm te pas.
KAMACHO: Die kerel is niet te lijen.
JOCHEM zingt:
Toen kon de meid niet langer zwijgen,
Haar hemdje sleepte tijdens het buigen,
Zij zei nou zal je zijn mijn man,
Omdat je zo aardig vrijen kan.
KAMACHO: Haar hemd dat sleepte niet; ze heeft niet eens gebogen.
JOCHEM: ’t Komt zo in ’t rijm te pas.
KAMACHO: Dat rijm dat deugt niet.
JOCHEM zingt:
Hij zei ik dank je lief mensje,
Nu had ik nog wel een klein wensje,
Je weet wel wat ik zeggen wil, moer,
Mijn trekkebekje, mijn duifje, mijn hoer.
KAMACHO: Hoer? hoer? ’t Is een paskwil, hoe durfje ’t doen? zeg op!
JOCHEM: ’t Komt zo in ’t rijm te pas.
KAMACHO: Stokslagen op je kop.
Het vinden of krijgen van de juiste huwelijkspartner viel nog niet mee in een tijd zonder contactadvertenties, relatiebemiddelingsbureaus en datingapps. In blijspelen als De Zwetser (1712) en Het wederzyds huwelijksbedrog (1714) voert Langendijk personages op die zich rijker en beter voordoen dan ze in werkelijkheid zijn in de hoop aan een goede levenspartner te komen.
Stadshistorieschrijver van Haarlem
Langendijk zelf trouwde pas nadat zijn moeder in 1727 overleed. Blijspelen schreef hij toen al jaren niet meer, misschien omdat zijn eigen leven bepaald geen blijspel was. De schrijver kwam aan de kost door het weven van damast naar eigen patronen, eerst in Amsterdam, vanaf 1722 in Haarlem, waar hij voor zichzelf begon. In die stad werd hij in 1721 ook benoemd tot voorzitter van de rederijkerskamer ‘Trou moet Blijcken’, waarvoor hij elk jaar een nieuwjaarsgedicht schreef. In 1749 werd Langendijk stadshistorieschrijver van Haarlem, wat hem gratis kost en inwoning opleverde. De geplande stadsgeschiedenis wist hij niet te voltooien.
Langendijks Gedichten (1721, 1751) werden in drie delen gepubliceerd. Na zijn dood voltooiden onbekende dichters zijn laatste toneelstuk, Spiegel der Vaderlandsche Kooplieden.