Petronella Moens
Petronella Moens was vanaf haar vierde bijna blind. Toch werd ze een van de bekendste schrijfsters van haar tijd. Ze dicteerde haar werk aan een secretaresse en schreef op die manier een oeuvre bij elkaar van meer dan honderdvijftig titels. Dat oeuvre bestaat uit toneelwerk, dichtbundels, romans en briefromans, verhalen en romances, moraliserende en godsdienstige vertogen, tijdschriftartikelen, bijdragen aan almanakken, gelegenheidsgedichten, politieke pamfletten en kinderliteratuur.
Godsvrucht en vaderlandsliefde
Rode draad in het werk van Moens is haar maatschappelijke betrokkenheid. Bijna al haar teksten stonden in dienst van het vaderland en Moens propageerde voortdurend de bekende achttiende-eeuwse deugden godsvrucht en vaderlandsliefde. Dat deed ze vooral in de vele dichtgenootschappen, waar haar carrière begon. In 1783, toen Moens eenentwintig was, nodigde het Rotterdamse ‘Studium scientiarum genitrix’ (Vlijt is de moeder van de kunsten) haar uit om honorair lid te worden. Dit dichtgenootschap had zich ontwikkeld tot patriottisch bolwerk en vermoedde dat het aan Moens een goede politieke propagandist zou hebben. Moens was opgetogen en beschreef zichzelf als:
[…] een rijmster, die, in kunst noch maat bedreven,
Te vaak door drift vervoerd, van het juiste spoor verdwaalt:
Die door verbeeldingskracht slechts haar taferelen maalt.
Verbeeldingskracht
Aan verbeeldingskracht ontbrak het Moens zeker niet. Ze blonk uit in dramatische gedichten en dialogen. Mede daardoor won ze bij het ‘Amsteldamsch dicht- en letterkundig genootschap’ in 1785 een gouden medaille voor haar dichtwerk ‘De waare christen’. Voor ‘De Goudsbloemen’, een van de acht patriottische dichtgenootschappen waarvan Moens lid was, dichtte ze een monoloog van de Egyptische koningin Cleopatra. Daaruit kon de lezer leren wat ware vaderlandsliefde was. Cleopatra weigerde zich over te geven aan de Romeinse keizer Augustus. Liever pleegde ze zelfmoord:
Het gif vloeit al met mijn bloed door trillende aders heen,
Mijn boezem laat beklemd de adem hijgend glippen,
Alles beeft voor mijn oog, ik voel niets, ik denk alléén;
Augustus! de vloek der wraak sterft op verstijfde lippen!
Eenzelfde les leerde ook de Nederlandse staatsman Oldenbarnevelt. Hij was in de zeventiende eeuw gestorven voor zijn land. Moens stelde zich voor hoe hij, terwijl hij het schavot opstapte om te worden onthoofd, afscheid nam van vrouw en kinderen. Die kinderen waren zijn troost, want in hen zou zijn vaderlandsliefde verder leven:
Ik heb vaderlandse trouw in het jeugdig hart gekweekt,
Ik zag vrijheidsliefde al vroeg in het onschuldige lachje spelen.
Radicaal patriottisme
Samen met haar zus woonde Moens vanaf 1792 in bij de predikant Bernardus Bosch die net zo radicaal patriottisch was als zij en zich inspande om zoveel mogelijk propaganda tegen de stadhouder te maken. Samen schreven ze een bundel Liederen voor het vaderland (1792). Ook werkte Moens mee aan het tijdschrift De Menschenvriend (1793-1797) van Bosch. In 1799 begon ze zelf aan een patriottisch tijdschrift, de spectator De Vriendin van 't Vaderland, een van de eerste tijdschriften die door een vrouw werd geschreven.
Na 1800 schreef Moens, die ook contacten had met rederijkerskamers in Antwerpen, Brugge, Gent en het Vlaamse Middelburg, veel literatuur voor kinderen. Maar haar politieke engagement verloor ze niet. In de roman Aardenburg, of de onbekende volksplanting in Amerika (1817) schetste Moens een utopische maatschappij, waar alles beter was dan in het Nederland van de negentiende eeuw.
Podcast 'Vondel was een vrouw': Petronella Moens
Moens ging de geschiedenisboeken in als een brave dichteres en kinderboekenschrijfster, die ondanks haar slechtziendheid toch nog kunstig breien en borduren kon. Maar in deze aflevering komen we erachter dat er veel meer schuilging achter deze pittige dame. Met Imre Besanger (Theater Kwast), Roos Hamelink (Goeie Ouwe Koeien) en docent-onderzoeker Vroegmoderne Nederlandse letterkunde Feike Dietz.