Bernardo Ashetu
De dichter Bernardo Ashetu – geboren als Hendrik George (Henk) van Ommeren op 4 maart 1929 - lijkt voor de zee geboren. In zijn geboortestad Paramaribo komt de zee via de Surinamerivier vlakbij. Hij moet de brede en druk bevaren rivier in zijn jeugd ontelbare malen gezien hebben. De Hendrikschool die hij bezocht, ligt op korte afstand. Op de kade aan de stadskant van de rivier, die Waterkant heet, zijn de verre havens als het ware te ruiken. En die havens zal hij later zien. Aan boord van de schepen waarop hij vaart, moeten veel van zijn gedichten zijn ontstaan. De zee, de schepen en die gedichten geven hem de ruimte om te ademen.
De grote vaart
De jonge Henk groeit op in een onharmonieus gezin, met één zusje. De band met zijn moeder is zijn hele leven goed. Maar de band met zijn vader, die aanvankelijk erg trots op hem is en hem wil sturen in een richting die de zoon niet bevalt, verdwijnt. In 1938 vertrekt het gezin van Paramaribo naar Nederland. Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog keren moeder en kinderen terug, de vader blijft in Nederland voor studie. Tijdens die terugreis moeten ze in Port of Spain (Trinidad) in een hotel overnachten, maar ze zijn niet welkom in een hotel voor blanken. Dat heeft een diepe indruk gemaakt op de jongen. Als in 1945 de vader naar Suriname komt, is de afstand tussen vader en zoon onoverbrugbaar geworden. De zoon heeft na de ULO een telegrafistenopleiding gevolgd en is op weg om dichter te worden – allebei zaken die bij de vader tot afschuw leiden. Inmiddels zijn de ouders gescheiden van tafel en bed. Als telegrafist vaart Henk van Ommeren een korte tijd bij de Surinaamse kustvaart. In 1947 vertrekt hij naar Nederland, gaat opnieuw in opleiding en wordt marconist op de grote vaart. Dat doet hij tot 1959. In die tijd bezoekt hij de havens die hij in zijn jeugd al rook. Intussen ontwikkelt hij zich tot de dichter die wij nu kunnen lezen.
Die dichter komt officieel tevoorschijn in 1959 in het tijdschrift Antilliaanse Cahiers met een aantal gedichten. Hetzelfde tijdschrift publiceert in 1962 nog een kleine keus. Gelijk daar achteraan geeft het blad hem alle ruimte voor een echte bundel: Yanacuna, met meer dan 200 gedichten. Alle bijdragen verschijnen onder het pseudoniem Bernardo Ashetu. Daarna wordt het stil. Althans, enkele literaire tijdschriften publiceren kleine keuzes en sommige gedichten worden opgenomen in bloemlezingen. Ashetu werkt nog een tijd aan de wal, kent mentaal moeilijke periodes en overlijdt in 1982. Na zijn dood duurt het een aantal jaren voordat zijn gedichten weer opduiken, in bloemlezingen, in artikelen en in drie mooie keuzebundels uit zijn gehele werk: Marcel en andere gedichten (2002), Dat ik zong (2007) en Dat ik je liefheb (2011).
Schuilnaam?
De naam Bernardo Ashetu, die Van Ommeren kiest, is het pseudoniem voor zijn gepubliceerde en verborgen gedichten. Deze schuilnaam kan als een boodschap gezien worden. Bernardo klinkt bekend, maar Ashetu is opvallend en kan ook gelezen worden als een duidelijke kennisgeving. Het woord ‘ashetu’ komt uit Kameroen. De ‘ashetu’ is een zogenaamde ‘kralenhoed’, een gevlochten muts gemaakt van geverfde wol en katoen. Zo’n muts was een hoofdbedekking waaraan prestige ontleend werd, die bij de traditionele kledingcultuur hoorde. Ze mocht gedragen worden door mannen en een beperkte groep vrouwen uit de elite. Voor slaven was het dragen verboden. Het is dus een statussymbool waardoor de woorden van de drager aan kracht en macht winnen. Misschien ligt hier de oorzaak van het feit dat de dichter het woord als pseudoniem ging gebruiken. Door die naam zouden zijn gedichten misschien wel de waardering krijgen die ze niet kregen van de vader van de dichter. Terwijl juist het schrijven van poëzie voor de zoon van levensbelang was. Tegelijkertijd kan die ‘ashetu’ voor de dichter een zeer werkelijke verwijzing zijn geweest naar iets dat hij kende uit de geschiedenis van zijn land. Omdat hij veel interesse had voor de Surinaamse geschiedenis en cultuur, moet hij geweten hebben van het bestaan van de ‘sprekende’ hoofddoek: de anisha of angisa. Zo heet een Surinaamse hoofdbedekking, die door vrouwen gedragen wordt. Een hoofddoek die in de slaventijd geheime informatie kon doorgeven (‘wacht me vanavond op’). De wijze van vouwen bepaalde de inhoud van de boodschap. Dus ook hier: een hoofdbedekking met macht. In het gedicht ‘Kralendoos’ (Yanacuna) staan de regels:
[...] en met de stilte
is deze kralendoos gevuld.
Hij is geheimenis en kleurenwonder -
peinzend leg ik hem aan mijn voeten neer.
Morgen zal hij stralen in
alle helle kleuren met
in z’n hart één zachte kleur
die heel diep glanst.
Overigens staat op zijn grafsteen in Den Haag niet de dichtersnaam Ashetu, maar wel een andere die hij wilde dragen: Kamanda. Die naam klinkt als een strijdkreet. Het woord lijkt een schuilnaam, maar is het niet. Het is Ghanees voor ‘Ik ben een neger’ en dat is helder; tegenwoordig zouden we het woord ‘zwarte’ gebruiken. Wie zich zo noemt, verbergt zich niet. Hij laat merken voor wie hij kiest en wat hij wil zijn. Deze keus is herkenbaar in veel van Ashetu’s gedichten.
Afrika
Ashetu was eigenlijk nooit klaar met zijn werk. Toen Yanacuna gepubliceerd was, maakte hij nog dertig bundels. Maar die gaf hij niet prijs, ze zijn nooit gedrukt. Ook was hij steeds bezig met herschikkingen, waardoor bepaalde gedichten in een nieuwe bundeling weer een plaats kregen. Zo bleven zijn gedichten voor hem leven.
Een belangrijk onderwerp is het bepalen van de eigen identiteit. Zijn vroeg ontstane belangstelling voor de diverse Surinaamse bevolkingsgroepen en zijn kennis van belangrijke Caraïbische, gekleurde, intellectuelen zoals Frantz Fanon en Aimé Césaire speelden hierbij een doorslaggevende rol. De ontwikkelingen in het kolonialisme volgde hij. Speciale aandacht was er voor wat er in Afrika gebeurde. Een en ander is duidelijk aanwijsbaar in zijn poëzie. Hij maakt bijvoorbeeld de bundel Negro, die ongepubliceerd bleef. Daarin staat een gedicht met dezelfde titel, maar ook het gedicht ‘Kongo’, waarin de Kongolese leider Lumumba een rol speelt. In een andere bundel neemt hij een gedicht op over Kasavoeboe, een andere Afrikaanse politicus. Dat waren mannen die een belangrijke rol speelden in de verzelfstandiging van het land Kongo in de jaren zestig. Hij moet die actualiteit gevoeld hebben als bouwsteen voor zijn hoogstpersoonlijk dichterschap.
Kongo
Er was sprake van een
diepe wond.
Niemand wist van ’t
mogelijke of ’t onmogelijke
van deze wond.
Slechts Lumumba werd
gearresteerd onder zware
beschuldigingen en de hemel
bleef gespannen blauw
boven de broeiende Kongo.
Als zeeman kwam Ashetu in Afrika. Hij maakte meer dan negentig gedichten waarin de zee zelf, schepen, zeelui en verre havens worden getoond. De dichter was een bijzonder soort zeeman. Als marconist was hij de man die berichten vanaf het schip rond seinde, gecodeerde tekens in morse. Die berichten waren dus niet voor iedereen leesbaar, ze moesten natuurlijk zo kort en krachtig zijn. Dat is misschien de oorzaak van het feit dat de gedichten zo kort zijn. Zijn gedicht ‘Seasong’ is daar een goed voorbeeld bij [opgenomen in Dat ik je liefheb, p. 124]:
Seasong
De scheepstaal opeens
de taal van de zee.
Olunteling onze stuurman
schiep schuim en een harp.
En IJhuden de jongste
de forse matroos werd golvend
was golvend, werd golf en water.
In dit gedicht lijkt alles tot zee te worden. Er is een zeegedicht waarin Ashetu zijn keuze voor zee en schepen tot onderwerp maakt en zijn eigen koers bepaalt. De titel is kort en krachtig: ‘Zee’ (in Dat ik je liefheb, p.52). De aangesproken persoon probeert de ik om te kopen met goud uit ’t binnenland, maar die laat het niet gebeuren. ‘Je trachtte mij te overreden. / Daarom besprak ik de zee en bezong de schepen.’ Zo wordt de kwestie beslecht. Het is heel goed mogelijk om hier het conflict tussen vader en zoon Van Ommeren te zien opdoemen. De vader die immers het dichterschap van de zoon als minderwaardig beschouwde, en nu de dichter geld aanbiedt en probeert hem om te praten, krijgt hij zijn zin niet. Ashetu gaat verder en, zal nog vele gedichten schrijven. Bijvoorbeeld over het geheimzinnige schip de ‘Aldebaran’, dat ligt in magnetisch water, of over een boot met kleuren die aan zeeroverij doet denken. Bij dat soort schepen horen wonderlijke zeelui: de kleine matroos Bas, Ikanov, een moordenaar met een vette, blote buik, waarop een tatoeage met zeeroverskleuren. En de typische Caraïbische zeeschuimer, de boekanier duikt ook op. In het gedicht ‘Piraat’ staat het duidelijk:
Onder ’t schip lag een kleed
van gouden vissen te midden
waarvan de doodskop grijnsde
als nimmer nog voordien.
Hoe het Nederlands kolonialisme voor de dichter een rol speelde, is op te maken uit zijn zeven gedichten met direct herkenbare ‘Indische’ / Indonesische elementen. Ze laten geen lieflijke wereld zien. Heel opvallend is ‘Baleh-baleh’, waarin Ashetu verwijst naar de parabel ‘De Japanse steenhouwer’ van Multatuli. De auteur laat zien hoe hij in zijn werk onderdrukking en machtsmisbruik aan de kaak stelde op eigen wijze kan gebruiken.
Vrijheid
Maar het werk van Ashetu heeft nog veel meer ontdekkingsgebieden voor de lezer die niet bang is en in het diepe durft te springen. De gedichten vragen om vrijheid van lezen, om de sprong van de associatie. Die vrijheid van lezen is niet alleen het gevolg van het feit dat de dichter niet belerend is, ook zijn liefde voor het taalspel, het spelen met klanken geeft de lezer de ruimte. De muzikaliteit is te proeven in zijn liefde voor exotische namen en de gedichten waarin muziek een motief is. En dan met name de jazzmuziek, de zwarte muziek, waarin de improvisatie om vrijheid vraagt. Dit alles in een stijl die meestal onnadrukkelijk is, in gewone taal. Zo bleef hij dichten, of zoals hij zelf schreef: zingen. Zodat hij een gedicht en een bundel maakte, die heet: 'Dat ik zong' [opgenomen in Dat ik je liefheb p. 48]:
Dat ik zong
Dat ik eens
zo klein werd
dat ik in m’n wezen
glom en zong.
Alsof ik deel werd
van een gong.
Zo was ’t in
één wegstervende toon
dat ik zong.