Anthonis de Roovere
Anthonis de Roovere was pas 17 jaar oud toen hij een dichterswedstrijd won. Vanaf dat moment noemden ze hem in zijn geboortestad Brugge de prins van de rederijkers. Jong en veelbelovend, noem je zo iemand. Precies zoals we nu doen wanneer iemand van hooguit twintig een grote hit scoort. Maar een veelbelovend begin wordt lang niet altijd gevolgd door een glanzende carrière. Bij De Roovere was dat wel het geval. Tot zijn dood op 16 mei 1482 en nog lang daarna bleef hij beroemd.
Anthonis de Roovere was dichter, hij schreef toneelstukken en voerde ze op, en hij organiseerde allerlei festiviteiten in de stad. In Brugge hadden ze zoveel waardering voor wat hij deed, dat ze hem als dank tweemaal per jaar een forse som geld gaven. Tot aan zijn dood ontving hij die, jaar in jaar uit. Ook buiten Brugge kenden ze zijn naam en zijn werk. Gedichten van hem werden gedrukt in Gouda, overgeschreven in Leiden, Breda, Gent en Brussel, en in Lier, een klein stadje vlakbij Antwerpen, vroegen ze hem voor het maken van drie toneelvoorstellingen.
De Roovere was een rederijker, dat wil zeggen dat hij lid was van een rederijkerskamer - die van Brugge heette de Heilige Geestkamer - en dat hij typische rederijkersgedichten schreef, namelijk refreinen en rondelen. De Roovere schreef veel refreinen: het gedicht waarmee hij op zijn zeventiende een prijs won, was een refrein. Maar hij schreef ook rondelen. Dat zijn heel korte gedichten - maar acht regels bij de rederijkers - waarvan de beginregels verderop nog eens terug komen. De Roovere heeft rondelen geschreven waarin hij spottend commentaar geeft op meelopers en hielenlikkers. In een rijke stad als Brugge had je die nogal veel. Door anderen te vleien proberen mensen nu eenmaal vaak hogerop te komen. Wie niet kan pluimstrijken, is niet geschikt voor deze wereld, schrijft De Roovere:
Die gheen pluymen en can strijcken
Die en dooch ter werelt niet
Is hy aerm, hy en sal niet rijcken
Die gheen pluymen en can strijcken
Alomme soe heeft hy tachterkijcken
Hy wordt verschoven waer men hem siet
Die gheen pluymen en can strijcken
Die en dooch ter wereldt niet.
Wie niet kan pluimstrijken
deugt niet voor de wereld.
Als hij arm is, dan wordt hij nooit rijk.
Wie niet kan pluimstrijken,
heeft overal het nakijken.
Overal wordt hij achtergesteld.
Wie niet kan pluimstrijken
deugt niet voor de wereld.
De Roovere keek met een kritische blik naar zijn eigen tijd: hij had kritiek op misstanden en nam het juist op voor armen en oude mensen. En hij had bovendien veel gevoel voor humor. Vander mollenfeeste, ofwel: het feest van de mollen, zit vol wrange humor, voor sommigen valt er dus niet zo veel te lachen. Het gedicht gaat namelijk over de dood, een onderwerp dat in de late middeleeuwen nogal vaak ter sprake komt. In De Hennetaster, een heel wat luchtiger gedicht, vertelt hij over een boer en zijn vrouw. De boer verwijt zijn vrouw dat ze niets doet, waarop de vrouw zegt: 'Goed, laten we maar eens een dag ruilen. Ik doe jouw werk en jij dat van mij.' En zo doen ze het. Maar het bevalt de boer slecht. Alles wat hij uitvoert mislukt: hij vergeet de beesten te voeren, hij weet niet hoe hij luiers moet verschonen en 's avonds staat er niets op tafel. De boer heeft zich belachelijk gemaakt. Laat ieder maar doen wat zijn eigen taak is, luidt de moraal. Zo'n wijze boodschap is in veel gedichten te vinden. De Roovere was wat dat betreft net een schoolmeester die ieder gedicht, hoe grappig ook, van een wijze les voorzag.