Middeleeuwse visies op onderwijs
De wijze waarop tegenwoordig onderwijs gevolgd en verzorgd wordt in Nederland en Vlaanderen is in belangrijke mate gestuurd door ontwikkelingen in onderwijswetgeving van de afgelopen twee eeuwen. In de zogenaamde ‘Schoolwet van 1806’ werd in Nederland voor het eerst landelijk vastgesteld dat lagere scholen toegankelijk moesten zijn voor alle kinderen en in 1842 keurde het Belgische parlement een onderwijswet goed die elke gemeente ertoe verplichtte ten minste één lagere school te hebben. Op 1 januari 1901 werd onderwijs via de leerplicht een vereist onderdeel binnen de ontwikkeling van ieder kind in Nederland en eenzelfde leerplicht werd in Vlaanderen op 19 mei 1914 ingevoerd. Stemmen voor het nut van kinderonderwijs vinden we echter al vele eeuwen eerder, in de literatuur van de Middeleeuwen.
Middeleeuwse studiebeurzen
Zo schreef de dertiende-eeuwse dichter Jacob van Maerlant een bewerking van de Latijnse Secretum secretorium genaamd de Heimelijkheid der heimelijkheden (Het geheim der geheimen), waarin de wijsgeer Aristoteles lessen over bestuurskunde geeft aan een jonge Alexander de Grote. Wellicht schreef Maerlant dit werk tevens ten behoeve van de ontwikkeling van een jonge vorst, namelijk graaf Floris V van Holland, die in 1266 al op twaalfjarige leeftijd het bestuur van het graafschap op zich nam. Temidden van bestuurlijke adviezen besteedt Maerlant nadrukkelijk aandacht aan het belang van onderwijs en vinden we zelfs een oproep voor studiebeurzen:
In steden dire moghenthede
Mac scolen, ende doe leren mede
Die kinder van dinen lande.
Sijn si arrem, vul hem die hande;
Doe hem hovescheit ende ere,
Dat elc te williker lere.
Richt in de steden van jouw rijk scholen op en laat de kinderen uit jouw land daar kennis opdoen. Als ze daarvoor te arm zijn, vul dan hun handen. Behandel hen hoofs en eervol, zodat ze des te gewilliger zijn te leren.
Al in de dertiende eeuw zien we hier de roep naar meer onderwijs en meer scholen in de Nederlanden. Maar wat voor scholen heeft Maerlant voor ogen en wat meenden middeleeuwers zoals Maerlant dat kinderen op deze scholen moesten leren?
Op school in de Middeleeuwen
Het onderwijs voor kinderen in de Middeleeuwen begon doorgaans tussen de vijf en zeven jaar aan ‘kleine scholen’ waar men leerde lezen en schrijven, doorgaans aan de hand van het Latijn. Deze eerste stap in het onderwijs vinden we beschreven in het leerdicht Der leken spiegel (1330) van de Brabantse stadsklerk Jan van Boendale. In het tiende hoofdstuk van het derde boek gaat Boendale in op ‘Hoemen kindre houden sal ende wies jonghe liede pleghen selen’ (Hoe men kinderen dient op te voeden en hoe jonge mensen zich dienen te gedragen):
Ten sevenden jaren, zonder letten,
Salmen tkint ter scolen zetten,
Al en soudter niet an bliven,
Om lesen leren ende scriven;
Want en es knecht noch here,
Hine hebber af bate ende ere
Ende oec dicke groet gherief,
Can hi lesen enen brief.
Die tkint heeft inder hoeden,
Saelt houden onder der roeden,
Dwinghen met bescheedenheden
Ende leren alle goede zeden.
Die wise Salomon seeght dit waert:
Hi haet sijn kint die de roede spaert.
Als het kind zeven jaar oud is, moet men het naar school laten gaan, ook al zal het er niet lang blijven, om te leren lezen en schrijven. Want er is geen knecht of heer die geen baat, eer en genoegen heeft van het kunnen lezen van een brief. Wie een kind onder zijn hoede heeft, zal hem met behulp van de roede overtuigen met rede én het alle goede omgangsvormen leren. De wijze Salomo zegt:‘Wie de roede spaart, haat zijn kind.’
Na het volgen van de kleine school konden leerlingen vervolgens verder naar de grote school, ook wel ‘Latijnse school’ genoemd – enigszins vergelijkbaar met ons hedendaags onderscheid tussen onderbouw en bovenbouw. Deze scholen waren vaak verbonden aan kerken of specifieke kapittels, waarmee gehoor werd gegeven aan de eis van de vierde concilie van Lateranen (1215) dat iedere parochiekerk tevens een school moest oprichten en onderhouden. Zoals de naam impliceert werd op deze scholen de kennis van het Latijn verder uitgewerkt. Dat gebeurde aan de hand van de zeven Vrije Kunsten (artes liberales), die hun oorsprong vinden in het Romeinse onderwijssysteem van de Klassieke Oudheid.
Deze vrije kunsten werden door de geleerde Boëthius (ca. 475-525) verdeeld onder het trivium – dat bestond uit grammatica, retorica en logica – en het quadrivium – dat opgemaakt was uit geometrie, astronomie, aritmetica (getallenleer) en muziek. Leerlingen aan de Latijnse school kregen hoofdzakelijk les in de trivium-vakken en enkel voor de vergevorderde scholieren kwamen ook vakken uit het quadrivium aan bod. Deze materie werd echter ook onderwezen aan de middeleeuwse universiteiten, waar het diende als voorbereiding op de hogere studie van theologie, rechten en geneeskunde.
Dankzij enkele overgeleverde didactische teksten kunnen we ons een goed beeld vormen van hoe het onderwijs op deze Latijnse scholen in de praktijk verliep. Zo vinden we in een ander boek van Jan van Boendale, de Melibeus, in het hoofdstuk ‘Wat scolieren toe behoert’ een beschrijving van het gedrag dat kinderen dienen te vertonen tijdens de les:
Scolieren selen stille wesen,
Gherne studeren ende lesen
Ende haren sin bedwinghen
Van onnutter wandelinghen.
Want die den sin lude ende stille
Tallen dinghen setten wille
Moet van al te min onfaen.
Een scolier, sonder waen,
Sal hem altoes keren
Te nutteliker leren
Ende hebben sulke boeke
Daer hi wijsheyt in besoeke.
Scholieren moeten stil zijn, ijverig studeren en lezen, en zichzelf ervoor hoeden niet nutteloos hun tijd door te brengen. Want zij die hun gedachten richten tot veel uiteenlopende zaken zullen maar weinig kennis opdoen. Een scholier zal, eerlijk waar, zich altijd moeten inzetten om nuttige kennis op te doen en juist die boeken raadplegen waar hij kennis in kan vinden.
Ook in het Boec van Seden (Boek van wellevendheid), een etiquetteboek uit ca. 1400 dat vol staat met adviezen met betrekking tot hoofsheid, goede manieren, gepast gedrag en beleefde omgangsvormen worden studenten aangespoord goed op te letten en veel vragen te stellen:
Lieve kint, oftu gaes te leerne,
So vraech dicken ende lere gherne,
Wes vernemel ende ghedinc
Ende leere vort gheleerde dinc.
Dus moghestu alle slotele ghewinnen
Vander vroedscap in dinen zinnen.
Lieve kind, wanneer je naar school gaat, stel dan vaak vragen, leer ijverig, wees leergierig en nadenkend en verwerf vervolgens veel kennis. Zo kun je alle sleutels tot je innerlijke wijsheid verkrijgen.
De werken van Boendale en het Boec van Seden zouden mogelijk op kleine scholen gebruikt kunnen zijn, maar helaas is er weinig bekend over het gebruik van volkstalige boeken binnen het onderwijs. Meer zekerheid hebben we over de schoolboeken voor leerlingen van de Latijnse scholen, want de boekenlijst voor deze middeleeuwse eerstejaars scholieren lag namelijk al lang voor de veertiende eeuw zo goed als vast en bestond hoofdzakelijk uit Latijnse klassiekers.
Boekenlijst voor eerstejaars scholieren
Aan het trivium-onderwijs waren een set klassieke teksten verbonden die door heel Europa heen gebruikt werden en als canonieke werken beschouwd werden. Zo werden lessen in de retorica gestuurd door de klassieke werken van Cicero en Quintilianus en leerde men over logica via de Parva logicalia van Petrus Hispanus, een dertiende-eeuwse professor uit Pisa.
Voor het grammatica-onderwijs maakte men gebruik van de Ars minor van Aelius Donatus (ca. 350), waarin de beginselen van het Latijn, vol declinaties en conjugaties, uiteengezet werden en de Doctrinale van Alexander de Villa Dei (ca. 1175), een grammatica opgesteld in hexameters waarin aandacht uit gaat naar syntaxis en prosodie. Ter aanvulling lazen leerlingen uit de Disticha Catonis (derde of vierde eeuw), een morele tekst vol exempels en algemene wijsheden die zowel voor grammatica- als stijlonderwijs van pas kwam. Net als bij andere schoolteksten is het hier aan leerlingen de taak parate kennis op te slaan en goed te herinneren voor latere toepassingen.
Van de Disticha Catonis (of kortweg Cato) is tevens een Middelnederlandse bewerking bekend, het Boec van Catone, dat zich eveneens tot kinderen richt:
Lieve kinder, nu bidt Ghode
Dat hi mi sende sinen bode
Ende hi mi wise ende lere
Hoe hic minen sin ter wijsheit kere.
Alle die vroet willen wesen
Der clerken boec moeten si lesen
Of in dietsch of in latine,
Also hic u hier bekinne,
Alsi terst ter scole gaen.
Die hem wijsheit doet verstaen
Vele meer dan enich doet.
Hier ombe pensic in minen moet.
Dat icker u bi wille leren,
Hoe ghi u herte nu moegt keren
Ter wisseit waert. Nu merket dan
Wat wilen seide en vroet man
Ende penst om dese woert
Die hic u hier sal seghen voert.
Lieve kinderen, bid nu tot God dat hij mij zijn afgezant stuurt en dat hij mij leert en wijs maakt hoe ik mijn gedachten op wijsheid kan toeleggen. Iedereen die wijs wil zijn moet dit geleerde boek lezen, in het Nederlands of het Latijn, zoals ik hier aangeef, wanneer zij voor het eerst naar school gaan. Degene die kennis vergaart, begrijpt veel meer dan een ander doet. Hier heb ik mijn gedachten op gericht: om jullie hiermee te leren hoe je toe te leggen op het vergaren van wijsheid. Merk nu op wat een wijs man lang geleden zei en richt je gedachten op deze woorden, die ik hier nu aan je zal vertellen.
Dat het Boec van Catone op Latijnse scholen gebruikt werd, is onwaarschijnlijk. Wel is het goed denkbaar dat het boek van pas kwam tijdens privélessen, buitenschoolse volwasseneducatie of in het volkstalige schoolonderwijs dat zich vanaf de twaalfde eeuw geleidelijk aan ontwikkelde binnen de Nederlanden.
Profielkeuze: Frans, wiskunde en economie
Behalve de kleine school en Latijnse school zien we gedurende de latere Middeleeuwen nog een derde schoolvorm op het toneel verschijnen, namelijk de stadsschool. Voor de vroeg-ontwikkelde Vlaamse steden als Brugge en Gent zijn al uit de twaalfde eeuw stadsscholen bekend en tegen het eind van de veertiende eeuw had ook vrijwel elke stad in de Noordelijke Nederlanden een of meer stadsscholen. Op deze scholen maakte het Latijn-onderwijs, dat wel nog altijd gebruikt werd voor het aanleren van lees- en schrijfvaardigheden, plaats voor nieuwe vakken die nauwer aansloten bij de benodigheden van stedelingen: rekenen, boekhouden en spreekvaardigheid in het Frans. Mede door deze focus op het Frans, de internationale taal van de handel en commercie, stonden deze scholen ook wel bekend als ‘Franse’ of ‘Walsche’ scholen.
Wat voor schoolboeken op deze Franse scholen gebruikt werden, valt bij gebrek aan overgeleverde bronnen lastig vast te stellen. Een werk dat echter beslist in aanmerking zal zijn gekomen is een Frans-Nederlandse taalboekje dat rond 1370 opgesteld werd door een Brugse schoolmeester en bekend staat als het Livre des mestiers / Bouc vanden ambachten. Zoals uit het slot van het werk blijkt, heeft de docent namelijk allereerst kinderen op het oog als doelgroep:
Chest livre sera nommeis
Le livre des mestiers
lequel est mout proufitable
a tous enfans aprendre, si vous commans
et enjoing, comme maistre,
et que vous mettés toute vo cure
en le aprendre et retenir,
car mout grant
pourfit vous en porra venir;
car par aprendre
et bien retenir,
puet on a grant
honneur venir.
Desen bouc werd gheheeten
De bouc vanden ambachten
dewelke es harde profitelec
allen kindren te leerne, sodat ic u bevele
ende lade, als meestre,
ende dat ghi legt al uwen neerenst
in te leerne ende te onthoudene,
want herde groot
profijt mach er u of comen;
want met leerne
ende wel onthouden,
mach men ter groter
eeren comen.
Vertaling:
Dit boek is genaamd ‘Het boek van de ambachten’ en zeer nuttig voor alle kinderen om uit te leren. Daarom beveel ik jullie, als meester, aan dat jullie je er serieus op toeleggen uit het boek te leren en de inhoud te onthouden, want jullie kunnen er veel profijt aan hebben. Want door te leren en goed te onthouden kan men tot groot aanzien komen.
Boekjes als het Livre des mestiers / Bouc vanden ambachten, ookwel bekend als conversatieboeken, dienden om lezers met behulp van oefenzinnen, gesprekssituaties en woordenlijsten Frans of Nederlands aan te leren. Bijzonder aan het Livre is dat deze oefeningen grotendeels bestaan uit beschrijvingen van beroepsuitoefenaars die in de bruisende stad Brugge actief zijn: zo vinden we Machteld de mosterdmaakster, Olivier de herbergier, Goris de bibliothecaris, Fierin de bakker en nog vele anderen. Zo bood het boek niet alleen de middelen aan om een andere taal te leren, maar ook directe woordenkennis die later goed van pas zou komen in het beroepsleven van de scholieren.
Onderwijs voor de adel
Talenkennis was niet enkel voor de stedelijke jeugd van belang, maar speelde ook een rol binnen de hofcultuur van de adel. Frans was namelijk niet enkel de internationale taal van de handel, maar ook de taal voor de culturele elite aan Europese hoven. Niet verrassend lezen we dan ook geregeld in de middeleeuwse ridderliteratuur – het literaire hofgenre bij uitstek – hoe jonge ridders en jonkvrouwen tijdens hun opvoeding onderwijs genoten. Zo gaan de beroemde geliefden Floris en Blanchefloer beiden na hun vijfde levensjaar naar school en wordt de jonge Tristan naar het buitenland gestuurd om in vreemde landen nieuwe talen te leren. De jonge Margriete uit de veertiende-eeuwse Roman van Limborch spreekt zelfs zo goed Frans dat wanneer schippers haar horen praten ze denken dat ze uit Frankrijk komt!
Kinderen zoals Tristan, Floris, Blanchefloer en Margriete leerden in de echte wereld niet enkel talen door verblijf aan scholen of buitenland, maar kregen dikwijls privé-onderwijs. Een bekend voorbeeld vormt de Hollandse Jacoba van Beieren (1401-1436), die volgens overgeleverde (Franstalige) rekeningen les kreeg van meester Albert Loison, een Franse geestelijke. Voor dit onderwijs werden speciaal onder meer psalters, grammatica’s, Latijnse zedenboekjes en bloemlezingen van geleerde schrijvers door het hof aangeschaft.
Waar Jacoba gezien haar boekenlijst vooral onderwezen werd in de artes liberales, zien we andere nadrukken gelegd worden voor mannelijke leden van de hoogste adel. Voor hen bestonden de zeven probitates, kunsten en vaardigheden die aansloten bij de activiteiten van het hof: zwemmen, paardrijden, boogschieten, vechten, jagen, schaken, zingen en snarenspel. Een voorbeeld van dit type onderwijs vinden we beschreven in de Lantsloot van Haghedochte, een dertiende-eeuwse vertaling in verzen van de Oudfranse Lancelot en prose, waar de opvoeding van de zesjarige Artur-ridder Lancelot beschreven wordt:
Ende teersten dat hi quam so vort
Dedemen hebben enen vroeden maghetoghe
Diehem scieten leerde metten boghe
Ende menigherande ander spel
Dat hi vernam ende leerde wel.
Men dede hem doen ende laten
Ende spreken oec te maten
Ende alrehande hoveschede
Ende menigherande scone zede
Dar hi hem mede scone gheliet.
Zodra hij daarvoor de leeftijd had kreeg hij een kundige oefenmeester, die hem leerde boogschieten en andere vaardigheden die hij zich goed eigen maakte. Men leerde hem zich goed te gedragen en op beschaafde wijze te spreken, evenals andere hoofse manieren en verschillende goede omgangsvormen, waardoor hij zich voortreffelijk wist te gedragen.
Onderwijs verschilde zo binnen de Middeleeuwen voor kinderen uit verschillende sociale lagen van de samenleving. Dat beperkte zich niet enkel tot rijk versus arm of stads versus hoofs, maar dus ook tot man versus vrouw.
Vrouwen voorop
Hoewel zowel jongens als meisjes toegang hadden tot de kleine scholen, was de Latijnse school in de regel enkel bedoeld voor jongens. Aan het begin van de vijftiende eeuw vinden we echter literaire stemmen die kritiek uiten op deze sociale begrenzing van voortgezet onderwijs. Als een van de eerste en meest beroemde vrouwelijke auteurs beschreef Christine de Pizan (ca. 1364-1430) in haar Livre de la cité des dames (Het boek over de stad van de vrouwen) haar onvrede ten opzichte van geleerden en dichters die alsmaar schrijven dat vrouwen slecht zijn. Met behulp van drie allegorische vrouwen, Rede, Rechtvaardigheid en Gerechtigheid, sticht Christine daarom een vrouwenstad, waarvoor de verhalen van dappere en intelligente vrouwen uit de geschiedenis de bouwstenen vormen.
In 1475 werd in Brugge, op initiatief van de patriciër Jan de Baenst, een Nederlandse vertaling van dit werk gemaakt: de Stede der vrauwen. In dit werk vraagt Christine aan Vrouwe Rede naar de kennis van vrouwen, die in haar antwoord bepleit meisjes net als jongens op scholen toe te laten, want dan zou gauw hun excellentie blijken:
Een vraghe: ‘Maer noch wilt my bevroeden, mijn lieve Vrauwe, end hu ghelieft, oft God ooc den vrauweliken gheslachte, twelc hij met zo grooter previlege ghereet heift ende ghedaen vermaten, gheen gratie ofte ghifte verleent en heift van hoogher leeringhe oft van hoogher sciëntie, of dat huer zinnen daer toe te blonc of te cranc zijn, want dat begheeric zonderlinghe te wetene, omme dieswille dat de mannen zegghen willen, dat vrauwen zinnen van cleenen verstande zijn, al zijn zij van grooten bedrive?’
Andwoorde: ‘Dochtre, [..] ne twijfelt ande contrarie niet, want waert costume ende ghewuente cleene jonghe meyskins ter scole te stellene omme eenighe sciëntie te leerne, ghelijke de knecht-kins, zij zouden alzo wel allerande aerten ende sciëntiën leeren ende de subtijlheden van dien alzo wel begrijpen als de knecht-kins.’
Een vraag: ‘Vertel me alstublieft, mijn lieve Vrouwe, of God de vrouwen die hij met grote voorrecht en begunstigd heeft en roem heeft bezorgd, niet ook de genade of gave van grote geleerdheid en kennis heeft verleend, of dat misschien hun verstandelijke vermogens te weerbarstig of gebrekkig zijn? Dit wil ik namelijk graag weten omdat de mannen zeggen dat vrouwen klein van begrip zijn, al verrichten ze veel werkzaamheden.’
Antwoord: ‘Dochter, […] Twijfel niet aan het tegenovergestelde. Als het gebruikelijk was jonge meisjes naar school te laten gaan om kennis te verwerven, zoals de jongetjes, dan zouden ze net zo goed alle kunsten en wetenschappen leren, en de fijne kneepjes zouden ze evengoed beheersen.
De zucht naar kennis
Met de vijftiende-eeuwse Stede der vrauwen zijn we terug bij de dertiende-eeuwse Heimelijkheid der heimelijkheden van Jacob van Maerlant en het betoog in de Middelnederlandse literatuur over het nut van scholen, waarbinnen zowel Jacob van Maerlant als Christine de Pizan pleiten voor inclusiviteit en aandacht voor intellect en excellentie. Hoewel de route naar de negentiende-eeuwse onderwijswetgeving lang is, lijkt hun droom werkelijkheid te zijn geworden. Al vanaf de zestiende eeuw zien we in overgeleverde bronnen meer en meer scholen in beeld komen, waarop groeiende aantallen kinderen van diverse sociale lagen van de samenleving in contact komen met de literaire schoolwerken van de middeleeuwse periode.
De rode draad van verleden naar heden loopt langs het blijvende verlangen naar kennis en het verspreiden van kennis naar jonge mensen. Toepasselijk ter afsluiting zijn dan ook de woorden van Dirc Potter (ca. 1370-1428), secretaris van de graven van Holland, in zijn leerdicht De Blome der doechden (De bloemen der deugden), waarin de zucht naar kennis als een van de belangrijkste deugden opgevoerd wordt:
Die conste moet gemynt wesen want wiese niet en mynt die en canse ghecrijgen noch behouden.
Kennis moet bemind worden, want wie haar niet bemint kan haar noch krijgen noch behouden.
Podcast De Vorstinnen van Vlaanderen
In deze negende aflevering van de podcast De Vorstinnen van Vlaanderen bespreekt Lisa Demets het andere geluid dat Christine de Pizan liet horen met haar Cité des dames of Stede der vrauwen.