LHBTI+ in de Surinaamse literatuur
Hoe wordt homoseksualiteit in de Surinaamse literatuur beschreven? Net als elders vinden maatschappelijke problemen rondom homoseksualiteit hun weerslag in de Surinaamse literatuur. Daar waar religies sterk de waarden en normen bepalen, is homoseksualiteit vaak een beladen onderwerp en voer voor maatschappelijke discussie. Als over dit onderwerp in de Surinaamse samenleving wordt gediscussieerd, bijvoorbeeld op social media, dan komen de invloed en standpunten van het geloof altijd ter sprake.
Surinaamse auteurs hebben homoseksualiteit uit de taboesfeer gehaald door dit onderwerp te bespreken in hun werk. Hoe dat is gedaan, wordt hieronder geïllustreerd aan de hand van enkele fragmenten uit Surinaamse werken.
Eind jaren 60 en begin jaren 70 van de vorige eeuw, aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Suriname (1975), wordt vrijheid een heel belangrijk thema in de Surinaamse literatuur. Surinaamse auteurs als Leo Ferrier, Bea Vianen, Edgar Cairo, Astrid Roemer en later Joanna Werners schrijven expliciet over homoseksualiteit. Maar ook vóór de Tweede Wereldoorlog is hierover geschreven, zoals in Bruine Mina.
Spalburg: Het matispel is een vloek...
Bruine Mina, de koto-missie is uitgegeven in 1913 door J. N. Wekker te Paramaribo. Volgens de auteur J.G. Spalburg heeft zijn boekje geen literaire waarde. Het is ook ‘geen brochure waarin eenig belangrijk vraagstuk van den dag wordt behandeld.’ Volgens hem geeft Bruine Mina ‘een schets uit het volksleven.’ In het boek vertelt hoofdpersonage Mina haar levensverhaal. We kennen haar familienaam niet, omdat zij waarschijnlijk, volgens Spalburg, een historische figuur is geweest. Maar een groot deel van het verhaal lijkt verzonnen te zijn door de schrijver, met name de dialogen. Niet van harte gaat zij in concubinaat leven met de gouddelver Ba Boetoe of Albert, maar deze is amper naar het bosland vertrokken, of Mina’s schoonzus Lina benadert haar met lesbische avances. Mina is verontwaardigd over deze ‘walgelijke dingen’: ‘Het matispel blijft een vloek voor ons volk.’ Ba Boetoe en Mina krijgen kinderen, maar haar man mishandelt haar. Bovendien heeft hij een buitenvrouw. Uiteindelijk trouwt Mina met Lodewijk, een weduwnaar, met wie zij eindelijk gelukkig is. Van Kempen stelt dat door de vele oude geboden en verboden, taboes en vloeken Spalburg een goed beeld geeft van de tijdsgeest rond het begin van de twintigste eeuw. ‘De vitaliteit van de figuren, de levendige dialogen en het gebruik van odo’s worden in evenwicht gehouden door Spalburgs nuchterheid van observeren. De wereld waarover Mina vertelt, is vol bijgeloof en volksmythologie.’
Bea Vianen: absurdisme en queer
Bea Vianen debuteerde in 1969 met Sarnami, hai. Met haar tweede roman Strafhok uit 1971 stelde Bea Vianen de mentaliteit van onverdraagzaamheid en het denken in hokjes meedogenloos aan de kaak. De roman speelt voor een groot deel in het mijnstadje Moengo. Daar vecht een groepje van vooral jonge, vooruitstrevende mensen voor een samenleving vrij van het ‘strafhokgebied’ van racisme, bekrompenheid en politieke verstarring.
Bea Vianen verbindt het absurdisme in Strafhok met de figuur van Raymond van de Berg. Met zijn optreden streeft Vianen twee dingen na. In de eerste plaats wil zij een portret schetsen van een homoseksuele onderwijzer in Suriname, die zich verschuilt achter het masker van dorpsgek om te overleven, terwijl hij zijn activisme mede gebruikt om als individu serieus genomen te worden. De lezer volgt Raymonds levensloop met medelijden en zijn zelfmoord maakt indruk. Tegelijk is Raymond voor Vianen het prototype of het model van de revolutionair, die vervuld is van goede bedoelingen, maar zich laat leiden door politieke frasen die ideologisch weinig om het lijf hebben en niet aansluiten bij de belevingswereld en behoeften van de mensen. De obsessie van Raymond voor parasieten en virussen heeft in dit verband ridicule trekken. Vianen lijkt er behagen in te scheppen de lachlust bij de lezer op te wekken door Raymond bevriend te laten raken met Vergilius Sabajo, ambtenaar bij de hygiënische dienst en verdelger van muskieten en kakkerlakken. Deze kakkerlakken, virussen en de muskieten zijn mooie symbolen die Bea Vianen gebruikt om het denken over homoseksualiteit bij de Surinamers te demonstreren.
Ferrier: acceptatie etniciteit door homokus
In Atman brengt de schrijver Leo Ferrier twee problemen te berde. Ten eerste wordt de hoofdfiguur Lonnio zich langzaamaan bewust van zijn ‘negerschap’, dat hij altijd heeft willen wegdrukken. Ten tweede accepteert hij zijn ‘negerzijn’ pas op het moment dat hij een zwarte man kust in wiens lichaam hij dat van Orlando ziet, de jongen met wie hij zijn eerste homoseksuele ervaringen had. Etniciteit en homoseksualiteit, twee moeilijke, delicate en actuele onderwerpen die beide te maken hebben met identiteit, verweeft de schrijver in een niet zo eenvoudige, maar leesbare roman. Als voorbeeld van de langzame bewustwording van de hoofdfiguur over zijn ‘negerzijn’ hier een citaat:
‘Ik wilde hem vertellen hoe verslagen ik was geweest toen die Surinaamse Hindoestaanse student tegen mij gezegd had dat hij het leuk vond dat ik me als Creoolse (= Neger) Surinamer zo interesseerde voor de klassieke Indiase literatuur. Maar was ik op dat moment niet meer Hindoestaan dan hij? Ik weet het niet. Waarom begreep hij niet dat het mij niet zozeer ging om een superioriteitsgevoel van de Hindoestaan boven de Neger, maar dat alles, Hindoestaans, Afrikaans, Javaans, in welke willekeurige volgorde dan ook, mijn aandacht moest trekken. Dat ik dan ook van een totaliteit wilde uitgaan, een totaliteit, die allen in Suriname toch vormen? Een die een zijn is en niet een niet zijn.’ (p. 165)
Lonnio accepteert zijn etnische identiteit en homoseksualiteit uiteindelijk:
‘Hij kust mij. Ik voel dat het Orlando’s lichaam is dat zich tegen mij aandrukt. Dat het zijn hand is, die over mijn blote borst streelt. Het is heel helder geworden. Fel. Het licht brandt in de ogen. Ik kijk naar mijn huis. Dat staat er niet meer. Als reusachtige penissen, drukken kolossale boomstammen zich uit de grond omhoog en vormen er met hun verwarde in elkaar gegroeide kruinen een ondoordringbaar oerwoud. Ik denk dat ik water hoor klotsen…’ (p. 166)
De metaforische zin over de reusachtige penissen als boomstammen is zo beeldend bedacht door de schrijver dat menig lezer werkelijk het gevoel krijgt dat de hoofdfiguur zich losrukt uit zijn ‘strafhok’: de grote last om zijn homoseksualiteit te erkennen.
Roemer: rolmodel voor lesbiennes
Astrid Roemer brak in 1982 door met de roman Over de gekte van een vrouw, waarmee ze een rolmodel werd voor gay vrouwen. Politiek engagement en literair experiment gaan bij Roemer hand in hand. Dat leidt tot romans die scherp en relevant zijn in publieke debatten. Maar het zijn ook complexe literaire verbeeldingen van een geschiedenis die voor velen in Nederland nog tamelijk onbekend is, maar die onlosmakelijk met Nederland verbonden is. Roemers werk is ook sociaalmaatschappelijk geëngageerd. Ze schrijft veel over de identiteit van de vrouw. De veelzijdigheid van seksuele geaardheid en het fenomeen vrouw-zijn zijn belangrijke thema’s in haar werk. Als zwarte vrouw ervaart Roemer beide vooral als problematisch. In de jaren 80 werd Roemer gezien als voorvechtster van het feminisme en lesbiennes beschouwden haar als rolmodel.
In Over de gekte van een vrouw komt de achttienjarige Noenka, wanneer zij als lerares haar ouderlijk huis verlaat, terecht in een samenleving die gekenmerkt wordt door identiteit, botsende levensovertuigingen, agressie en persoonlijke belangen. Na negen dagen scheidt zij van haar gewelddadige man Louis en begint ze verhoudingen die haar niet verder brengen. Er wordt over haar geaardheid geroddeld tot zij niet veilig meer is. Er wordt gesuggereerd dat er een lesbische relatie is tussen haar en Gabriëlle. Zelf ziet Noenka haar relatie met Gabriëlle als een substituut voor de liefde van haar moeder , die ze verloren heeft. Wanneer haar moeder ziek wordt en het gezin vastloopt, moet zij terugkeren naar haar geboortedorp. Per toeval vindt zij een uitweg die haar levensgeluk schenkt. Over de gekte van een vrouw is een belangrijke roman over het vrouw-zijn in de jaren '80. Het boek is vele malen herdrukt en is in 2023 vertaald naar het Engels. Deze vertaling – On a woman’s madness – is genomineerd voor de National Book Award (VS) en de Booker Prize (Groot-Brittannië). Astrid Roemer wordt vergeleken met collega-schrijfsters als Toni Morisson en Alice Walker.
Werners: lesbisch-feminisme
In 1987 schrijft Joanna Werners haar eerste, autobiografische roman: Droomhuid. Dit boek mag getypeerd worden als de eerste lesbisch-feministische roman van Suriname. De hoofdfiguur ondergaat een innerlijke strijd: ze houdt van twee vrouwen, een zwarte en een witte vrouw. Haar zwarte bewustzijn staat hierin centraal. Na Droomhuid verschenen Vriendinnenvrouwen (1994), Amba, vrouw van het Surinaamse erf (1996), Zuigend moeras (1990) en Schaamteloze warmte (2002). Kenmerken van de boeken van Werners zijn dat ze handelen over lesbische liefde en de strijd van zwarte vrouwen voor hun psychische en maatschappelijke emancipatie. Op grond van dit laatste kan haar oeuvre getypeerd worden als zwarte feministische literatuur.
In Droomhuid wordt de lesbische liefde gedetailleerd beschreven in brieven en gedichten. De hoofdpersoon Joan wordt verliefd op Ilundi, maar ze snapt dat het onmogelijk is deze gevoelens te koesteren voor een vrouw die dusdanig beïnvloed is door de heteromoraal, dat ze haar lesbische identiteit liever ontkent.
‘Onder het dekbed zie ik je krullen. Je hebt je bril afgezet. Ik kom naast je liggen, doe het bedlampje uit. Ik word duizelig van opwinding. Normaliter pak ik pen en papier wanneer ik niet kan slapen en zit ik in het donker mijn gevoel in taal om te zetten. Ik wil niet dat je mij op deze gekte betrapt. Ik ga op mijn rug liggen, volslagen uit mijn ritme getild. Ik begrijp het opeens: ik ben verliefd. Voor het eerst in mijn leven verliefd op een zwarte vrouw, een Surinaamse vrouw.’ (p. 14).
Volgens C. van Klaveren (zie de titel van diens scriptie hieronder) is de heteromoraal een van de aspecten die opgedrongen worden vanuit de cultuur. Vrouwen durven het gevecht met zichzelf niet aan te gaan. Ze voelen zich verplicht alles aan hun ouders uit te leggen. Van hen moeten ze een man zoeken om te trouwen en kinderen te krijgen. Vrouwenliefde is dus echt een taboe, stelt Van Klaveren.
Vriendinnenvrouwen (1994) gaat over de vriendschap tussen twee vrouwen. Zylena is een succesvolle literatuurwetenschapster. De hoofdfiguur, de vriendin Wanda, is in alles Zylena’s tegenpool, maar ze voelen zich tot elkaar aangetrokken. Wanda is streng opgevoed en mede daardoor kan ze zich niet redden in haar vaderland Suriname, niet in het niet-genoemde land waar ze studeert en niet in Nederland. Over haar achtergrond vertelt zij verschillende verhalen: ze zou gevlucht zijn voor bedreigingen op de universiteit van Suriname waar ze les gaf, ze zou een man die ze in Jamaica op een congres ontmoette achterna gereisd zijn en ze zou gekomen zijn voor een promotieonderzoek. Hieruit blijkt dat ze in een wereld leeft die niet bestaat. Haar wens om een lange relatie met een vrouw aan te gaan mislukt en dat is te wijten aan witte mannen, aan het verleden en aan haar opvoeding. Ook ‘dwarrelt’ ze rond tussen Suriname, Nederland en Afrika:
‘Ze leek niet bij machte om te gaan met de pijnen uit haar verleden, en zo projecteerde ze haar eigen pijnen op de mensen die dichterbij haar ziel kwamen, wat ook haar mening bevestigde dat de mensen in de Westerse samenleving slecht zijn.’ (p. 257)
In Amba (1996) is de hoofdpersoon een oude Surinaamse vrouw die door haar drie dochters naar Nederland gehaald is, waar ze echter in een bejaardentehuis ‘achtergelaten’ wordt omdat geen van deze drukbezette vrouwen tijd voor hun moeder heeft. De al vergeetachtig wordende vrouw brengt haar lege en eenzame dagen door met haar jeugdherinneringen. Gelukkig ontmoet ze in het tehuis de jonge verzorgster Wilma, bij wie ze een gewillig oor voor haar verhalen van vroeger vindt. Wilma blijkt de kleindochter van een vroegere intieme jeugdvriendin te zijn. De oude vrouw breekt haar heup bij een val en Wilma neemt haar op in haar eigen woning om daar te revalideren. Maar de oude vrouw heeft geen levenskracht meer en sterft. Haar wens om in de warme grond van Suriname begraven te worden, zal ingewilligd worden: ‘De zwarte vogel vliegt naar huis terug.’
In het verleden had Amba tijdelijk en in het geheim een lesbische relatie met de grootmoeder van Wilma. Gevoelens die in de tijd van het traditionele Suriname angstvallig verborgen dienden te blijven, kan de kleindochter in het moderne Nederland probleemloos uitleven. Ze leeft samen met haar vriendin Sandra. De aandacht en liefde die de oude vrouw niet ontvangt van haar eigen kinderen, krijgt ze van haar in liefdesgevoelens verwante kleinkind.
De thematiek in de roman Schaamteloze warmte (2002) is zoals in de andere boeken van Werners lesbische relaties. Lerares Luna is geboren in Suriname, maar woont in Nederland met haar Nederlandse vriendin die verpleegkundige is. De twee vrouwen gaan logeren bij familie en kennissen in Suriname, onder anderen bij de bejaarde Misi. Er ontstaat een vurige liefde tussen de twee vriendinnen en ze worden ook verliefd op het land. De romantitel slaat dan ook op beide ervaringen: ‘Met schaamteloze warmte moet je alles wat op je pad komt positief oppakken en even schaamteloos eruit halen wat erin zit, meisje.’ (p. 478)
De Vries: Homoseksualiteit en aids
In Scheurbuik (2002) van Annette de Vries heeft het personage Miquel Del Prado, homoseksueel en aidspatiënt, het erg moeilijk met zijn geaardheid én zijn ziekte. Al in de proloog geeft de schrijver veel prijs over Miquel en zijn familie die hem geen of bijna geen aandacht schenkt.
Mijn familie reageert ongemakkelijk op mijn ziekte. Mijn moeder doet mij aan een roofdier denken. Ze sluipt om mij heen en beloert mij, met nauwverholen ongeduld het moment afwachtend waarop ze mij de verantwoordelijkheid voor mijn leven uit handen kan nemen.
De verbittering om zijn situatie geeft Miquel zelf toe.
Ik wil niet zeggen dat het ze geen verdriet doet dat ik ziek ben. Ze zijn alleen bang en gegeneerd. Door hun gedrag weten zij eraan te ontkomen mij echt te zien en hun onbehagen werkelijk te voelen. Maar misschien ligt het wel aan mij. Misschien ben ik te bitter.
De situatie geeft Miquel zelfs zelfmoordgedachten in. Zijn leven wordt geregeerd door angst, omdat hij als homoseksueel niet geaccepteerd wordt door zijn familie.
Trustfull: terloops
D’Angelo Trustfull debuteerde in 2022 met zijn boek Hope. De jonge schrijver gaat nuchter om met het thema seksualiteit. In Hope wordt Paul geadopteerd door twee vrouwen die samen een gezin vormen. Dat gebeurt heel terloops. Er worden geen woorden aan vuil gemaakt:
Chiavelli is op het erf aan het lezen. Ik wil haar niet storen anders wordt ze boos. Ik zit daar in mijn eentje te hopen dat de vrouwen naar mij zullen komen. De deur gaat open, mijn hart klopt zoals het nooit eerder heeft gedaan. Mitchel roept mij naar binnen en wijst mij een stoel aan waar ik ga zitten. Eén van de vrouwen zegt met een zachte stem en bakra-accent: “Hi, ik ben Roos Witteman en dit is mijn partner Veronique Witteman. Leuk om je te ontmoeten.” Veronique is lang en lijkt een beetje op een man met kort haar. Zijn ze misschien familie van elkaar? Roos ziet er aardig uit, ze heeft lang blond haar en blauwe ogen. Volgens mij komen ze uit Nederland.
Cairo: gevreesde seksuele kracht
Edgar Cairo was een van de productiefste Surinaamse auteurs. Hij debuteerde in 1969 met een sterk autobiografische novelle in het Sranan over een vader-zoonrelatie, Temekoe (Bureau Volkslectuur), later herschreven in het Surinaams-Nederlands als Temekoe/Kopzorg (1979) en nogmaals in het Algemeen Nederlands als Kopzorg (1988, herdruk 2024). Hij hanteert in veel van zijn werken een Surinaams-Nederlands dat hij met zijn eigen vondsten heeft verrijkt tot het ‘Cairojaans’ wat vooral uit Surinaamse hoek nogal is bekritiseerd. In Suriname is zijn meest gelezen boek Kollektieve schuld. Cairo is sterk beïnvloed door de orale tradities van Creolen. Zijn hele werk draait om het ‘negerschap’ in al zijn facetten. Ook homoseksualiteit komt voorbij, bijvoorbeeld in ‘Dat boelgedicht’ (boelen is homoseksuele handelingen plegen), waarvan hier de eerste strofe:
Me vriend zegt zonder apekuur:
‘Swietje, laat ons gaan boelen, no?’
Hij schuurt me schouder, met zijn kool
die kras is. Aaj!, dat lot der kontenaren!
Me tussenvoet begint d’rvan te spieren
Alfred Birney heeft in een artikel dit gedicht belicht. Volgens Birney gebruikt Cairo hier biseksualiteit in poëzie als vermomming voor de klacht dat ooit zowel de man als de vrouw hem als een dief van de liefde (seks) zagen: de zwarte man die door de witten om zijn (seksuele) kracht werd gevreesd, maar nu als gewezen slaafgemaakte op het punt stond hen aan hem te verslaven.