De rol van literatuur in de LHBTI+-emancipatie

‘Ons geheim is een van woorden niet, maar van een lang zwijgen…’
Geschreven door Juul Klein Wolterink

Lang waren homoseksuele handelingen (‘sodomie’) verboden in Europa, en er rustte een zwaar taboe op. Daardoor was van expliciete vermelding van homoseksualiteit, maar ook van bijvoorbeeld transseksualiteit lange tijd nauwelijks sprake in de literatuur. Vanaf de negentiende eeuw verandert dat; literatuur gaat een belangrijke rol spelen in de LHBTI-emancipatie.

Verborgen tekenen

Maar ook daarvoor waren homoseksualiteit en transseksualiteit wel al ‘verborgen’ in de literatuur aanwezig. Bepaalde tekenen wezen de ingewijde lezer hierop. Literatuur werkte zo verbindend voor homo- en transseksuelen in een samenleving waarin ze elkaar nog niet (openlijk) konden vinden. Gerrit Komrij beschreef dat veel later zo: ‘Je maakte, zo ontdekte je, deel uit van een geheim genootschap. […] Je moest de grenzen van die geheime club aftasten. Je moest op een bepaalde manier leren kijken.’
Wat waren die ‘verborgen tekenen’? Allereerst verwijzingen naar teksten die tot ‘de literaire homocanon’ behoorden. Typische voorbeelden van zulke teksten zijn Plato’s Symposion, Phaedrus, of het werk van Sappho. Ook auteurs als Shakespeare, Marlowe, Whitman, Wilde, Rimbaud, Verlaine, Gide, Proust, Kavafis en Thomas Mann gebruikten verborgen verwijzingen. Zo waren bepaalde metaforen en symbolen, zoals het geheim, het masker en de verering van de schoonheid tekenen van homoseksuele liefde. In de poëzie kon de dichter met technische kunstgrepen schrijven voor “de ingewijdenen”; zo maakten auteurs gebruik van het geslachtsneutrale jij-gedicht om te schrijven over homoseksuele liefde. Ook in de twintigste eeuw vind je die vorm nog:

[…]
Met zoveel liefde toch heb ik van je gehouden
dat, nu ik bijna je vergeten ben,
het een liefkozing der lippen is gebleven
je naam te zeggen als ik eenzaam ben.
(‘Bekentenis’, Hans Warren, Verzamelde gedichten)

Die meer of minder verborgen tekenen en bedekte termen maakten voor de homoseksuele lezer dus duidelijk dat het ging om ‘liefde die haar naam niet mocht spreken’, zonder dat de schrijver zichzelf of zijn werk in gevaar bracht door daar al te duidelijk over te zijn. Dat dat nodig was, bleek wel uit een van de meest spraakmakende rechtszaken van de Victoriaanse tijd: de processen tegen Oscar Wilde. Wilde, een gevierd toneelschrijver, werd in 1895 wegens sodomie veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid.

De voorhoede

Voorbeelden van die verborgen homoseksualiteit zien we ook in werken van de Tachtigers, zoals Van de liefde die vriendschap heet van Kloos en Verwey, en in De kleine republiek (1889) van Van Deyssel.

In Nederland bleef homoseksualiteit tot ver in de twintigste eeuw verboden en er rustte een stevig maatschappelijk taboe op. Toch waren er ook schrijvers die al aan het begin van de twintigste eeuw expliciet schreven over homoseksualiteit. In 1919 publiceerde P.C. Boutens een dichtbundel waarin hij homoseksualiteit thematiseert, maar hij deed dat onder het pseudoniem Andries de Hoghe. Louis Couperus voerde in zijn werk in bedekte termen homoseksuele personages op, zoals Berti in Noodlot (1890) en de androgyne Urania Hope, een bijfiguur uit Langs lijnen van geleidelijkheid (1900). Bij hoge uitzondering schreef hij juist in De berg van licht (1905) wel heel expliciet over homoseksualiteit en ‘hermafroditisme’.

Het bekendste en meest invloedrijke voorbeeld is Pijpelijntjes (1904) van Jacob Israël de Haan. De roman was bijzonder omdat de homoseksualiteit van het hoofdpersonage niet geproblematiseerd wordt. Sterker nog, in het boek lijkt van een taboe op homoseksualiteit nauwelijks sprake, terwijl dat er in de samenleving destijds wel degelijk was. Het werk deed veel stof opwaaien: allereerst in conservatieve hoek omdat het boek ‘onzedelijk’ zou zijn. Maar ook vrienden van De Haan waren niet blij dat ze zo duidelijk te herkennen waren in de personages. Daarnaast was ook de homogemeenschap niet onverdeeld enthousiast over het werk. Ze verweten de Haan dat hij een te negatief homoseksueel personage had geschapen.

Ook de eerste Nederlandse lesbische romans verschenen begin twintigste eeuw. Edith Werkendam debuteerde in 1922 met Het purperen levenslied, een verhalenbundel waarin ook verhalen over lesbische liefde waren opgenomen. Later schreef ze De goddelijke zonde, waarin de hoofdpersoon Sylvie Herold relaties heeft met zowel mannen als vrouwen. Het kon niet op waardering van de critici rekenen: die vonden de thematiek in het werk van Werkendam ‘pervers’.  
Ook het werk van Josine Reuling, die verschillende boeken schreef met een lesbisch thema, kreeg geen waardering van critici. Haar bekendste boek, Terug naar het eiland (1937) werd een ‘meesterwerk in de Nederlandse pornografie’ genoemd, en dat was niet als compliment bedoeld.

Op de barricades: na de Tweede Wereldoorlog

Na de Tweede Wereldoorlog komt de emancipatiestrijd goed op gang. In 1946 wordt het COC, de belangenorganisatie voor lhbti+-personen, opgericht. Dat de strijd sterk verbonden is met de literatuur, blijkt niet alleen uit het feit dat de organisatie zich aanvankelijk ‘de Shakespeare club’ noemt, en ook uit het aan de organisatie gebonden tijdschrift Vriendschap, waarin vele schrijvers zullen publiceren. Deze homoseksuele auteurs hebben een belangrijke rol gehad in de ontwikkeling naar tolerantie voor homoseksualiteit.  Door de opkomst van nieuwe media werden schrijvers meer en meer publieke figuren, en hun bereik vele malen groter. Hun zelfrepresentatie als homoseksueel was een belangrijk voorbeeld.

Anna Blaman

Een Nederlandse schrijver die een grote rol in de lesbische emancipatie heeft gespeeld, is Anna Blaman. In haar leven en in haar werk normaliseerde ze het lesbisch zijn. Dat er nog een lange weg te gaan was, blijkt wel uit de kritiek (met name uit religieuze hoek) die ook haar werk ten deel viel vanwege vermeende onzedelijkheid, oftewel de focus op erotiek en lesbische liefde. Maar haar oeuvre wordt, zeker enige decennia later, vooral geprezen vanwege de wijze waarop ze schrijft over eenzaamheid en onmogelijke liefde.

‘Wij lagen samen – O mijn geliefde, zei ik zacht
en was zo blij en moe alsof ik sterven zou
ik huilde aan de borst van een beschonken vrouw
en in de schoot van een absurde liefdesnacht.’
- Anna Blaman - De gedichten (1963)

Dola de Jong

In 1954 verscheen De thuiswacht van Dola de Jong. Het boek vertelt het verhaal van een ontluikende liefde tussen twee vrouwen vlak voor het begin van de Tweede Wereldoorlog. Hoewel uitgevers aanvankelijk weigerden het boek te publiceren (vanwege de lesbische thematiek), bleken de reacties ná de publicatie overwegend positief. Bovendien ontving de schrijfster stapels fanmail van lezers die zich met het verhaal konden identificeren.

Gerard Reve

Op 11 december 1963 kwam de schrijver Gerard Reve als eerste persoon op Nederlandse televisie uit voor zijn homoseksualiteit. Een belangrijk keerpunt in de emancipatiestrijd, schreef ook het COC in een bemoedigende en bewonderende brief aan de schrijver. Gerard Reve zal gaan gelden als een van de belangrijkste literatoren die zich inzette voor homo-emancipatie. In zijn oeuvre speelt homoseksualiteit, die hij vaak in verband brengt met het katholicisme en de dood, een belangrijke rol. Hij schrijft bijzonder open, maar ook met humor en ironie, over zijn ervaringen als homoseksuele man. In zijn brievenroman Op weg naar het einde, die ook in 1963 verscheen, vertelde hij ook hoe hij op een schrijversconferentie in Edinburgh opkwam voor de vrijheid van de schrijver om over homoseksualiteit te schrijven:

Dat homoseksualiteit, ‘lesbianism and sodomy’ sommige mensen als onderwerpen misschien niet aanstaan, maar dat zij menselijke realiteiten vertegenwoordigen, aangezien acht à negen procent van de bevolking, en misschien nog wel meer, homoseksueel zijn. Dat ik mij tot het uiterste zal verzetten tegen elke poging om de auteur zijn onderwerp voor te schrijven en dat ik mij, als homoseksueel, zeker nooit door iemand zal laten verbieden homoseksualiteit tot onderwerp van mijn werk te kiezen.

Het boek werd goed ontvangen, maar deed ook veel stof opwaaien in het conservatieve naoorlogse Nederland; het leidde tot boze brieven van politici en het ‘Ezelproces’. Daarin werd Reve aangeklaagd wegens godslastering vanwege de passage waarin Reve seks heeft met God ‘in de gedaante van een ezel’. Dat Reve won was een mijlpaal, niet alleen voor de vrijheid van de literatuur, maar ook voor de vrijheid om over homoseksualiteit te schrijven.

Andreas Burnier

Andreas Burnier, door haar biograaf een ‘transgender avant la lettre’ genoemd, speelde ook een belangrijke rol in de queeremancipatie. In haar romans Een tevreden lach (1965), Het jongensuur (1969) en De huilende libertijn (1970) liet ze zich uit over onder meer het ongeluk te zijn geboren in een vrouwelijk lichaam waarin je je niet thuisvoelt, maar ook over homoseksualiteit die ze niet problematiseerde.

Steeds vanzelfsprekender

Pas in 1971 wordt het discriminerende artikel 248bis, dat homoseksueel contact met personen tot 21 jaar strafbaar stelde, uit het Wetboek van Strafrecht gehaald. Twee jaar later verdwijnt ook de S5-classificatie die stelde dat homoseksuelen psychisch instabiel waren, op basis waarvan zij automatisch werden afgekeurd voor militaire dienst. De maatschappelijke positie van homoseksuelen verandert langzaam. Homoseksualiteit komt in de literatuur steeds vaker voor en is daardoor niet meer automatisch een provocatie. Sommige homoseksuele schrijvers, zoals Gerrit Komrij en Frans Kellendonk, plaatsen zichzelf ook expliciet buiten de emancipatiestrijd.

Inclusiviteit

De emancipatiebeweging, die zich aanvankelijk vooral richtte op mannelijke, witte homoseksuelen, wordt steeds inclusiever. Vanaf de jaren ’70 komen lesbische vrouwen, die zich zowel binnen de vrouwenbeweging als in de homobeweging over het hoofd gezien voelden, nadrukkelijker op voor lesbische vrouwenrechten. De Genderstichting, die zich inzette voor de belangen van transgenders wordt opgericht in 1972.

Een van de eerste publieke transgendervrouwen was schrijver Dirkje Kuik. Aanvankelijk schreef ze vooral (neoromantische) gedichten, later schreef ze ook meer autobiografisch proza over haar geslachtsbevestigende operatie, bijvoorbeeld in Huishoudboekje met rozijnen (1984). Daarnaast is ze bekend van het proces dat ze aanspande tegen de staat om zich met de naam en het geslacht waarmee zij zich identificeerde, bij de burgerlijke stand in te kunnen schrijven. In 1985, nadat er tot aan de Hoge Raad over geprocedeerd was, won ze. Niet veel later werdt de wet gewijzigd. Latere schrijvers, zoals Renate Stoute en Maxim Februari, schrijven ook zowel persoonlijk als filosofisch over hun ervaringen met transseksualiteit. Vanaf de jaren ’90 komt er (onder meer door de verschijning van Gender Trouble van Judith Butler) ook maatschappelijke aandacht voor niet-binaire genderexpressie en queeridentiteit.

Jeugdliteratuur

Ook in jeugdliteratuur worden vanaf de jaren ’80 (in de VS) en ’90 (in Europa) seksuele geaardheid en genderidentiteit meer een thema. Die literatuur had grote maatschappelijke invloed; dat komt niet alleen door de rol- en taboedoorbrekende thema’s, maar ook doordat schrijvers “literairder” gaan schrijven, en dus serieuzer worden genomen door maatschappelijke instituties. Inmiddels zijn er talloze gevierde Nederlandse en Vlaamse queerschrijvers van jeugdboeken, zoals Ted van Lieshout, Bart Moeyaert, Edward van de Vendel, Benny Lindelauf, Pim Lammers, Floortje Zwigtman en Marjolein Visser.

In 2019 lanceerde het COC in samenwerking met de Leescoalitie de website queerboeken.nl. Op die website kunnen scholieren boeken vinden met queerpersonages. Schrijver Arthur Japin: “Want wie je ook bent, wat je ook voelt en wie je ook liefhebt, het is fijn om te lezen over mensen zoals jijzelf, maar het is misschien nog wel belangrijker om te lezen over het leven van anderen, over dingen die je zelf niet meemaakt of die jij persoonlijk anders voelt. (..) Dat begrip voor anderen, anders op welke manier dan ook, is in onze tijd harder nodig dan ooit.”

21e eeuw

In de literatuur van de 21e eeuw verkennen schrijvers verschillende aspecten van genderidentiteit en seksualiteit. Zo staat in veel romans van zogeheten ‘millennialauteurs’ identiteit steeds in relatie met mensen, dingen en media: we noemen dit soort romans ‘relationeel’. Bekende voorbeelden zijn Dennie is een star van Maartje Wortel, Kamers antikamers, Buitenleven van Nina Polak, en De geschiedenis van mijn seksualiteit van Tobi Lakmaker.
Daarnaast is er aandacht voor hoe verschillende identiteitsaspecten, zoals gender, ras en klasse, in relatie staan tot elkaar, en wat dat betekent voor de positie van een individu in de samenleving. Dit noemen we intersectionaliteit. Een mooi voorbeeld uit de poëzie is de dichtbundel Plooi van Babeth Fonchie Fotchind. 
De literatuur biedt ruimte voor verkenning - voorbij genderclichés en met ruimte voor verandering en fluïditeit.