Arbeiders in de Vlaamse roman
De industrialisering – de omwenteling van met de hand produceren naar machinaal produceren - heeft niet alleen in het Vlaamse landschap maar ook in de Vlaamse literatuurgeschiedenis haar sporen achtergelaten. In de ‘sociaal-kritische’ romantraditie, die halverwege de negentiende eeuw uit de startblokken schiet, bekritiseren auteurs de sociale kwestie of het arbeidersvraagstuk. Bekende twintigste-eeuwse vertegenwoordigers zijn Cyriel Buysse, Louis Paul Boon en Walter van den Broeck.
Schrijvers van sociaal-kritische romans portretteren de arbeider als slachtoffer van sociaal onrecht. Dit gebeurt tegen de achtergrond van de industrialisering. Maatschappelijke en sociaal-economische verhoudingen begonnen daardoor scheef te groeien. Meestal speelt het verhaal zich af in een industriële setting, de fabrieksstad Gent bijvoorbeeld, waarbij zowel vertegenwoordigers van de lagere als van de hogere klasse op het toneel verschijnen. De arbeiderspersonages streven daarbij doorgaans naar een verbetering van hun lot, al dan niet met succes. Vaak zien we ook een mannelijke fabrieksbaas opduiken, die in een negatief daglicht wordt geplaatst. In Zoals het was… (1921) van Cyriel Buysse bijvoorbeeld is het meneer De Beule die het leven van de arbeiders zuur maakt: ‘Hij was zeer streng, zeer overtuigd van zijn heersersrechten en van de noodzakelijke, slaafse onderworpenheid van al zijn minderen’. De roman verbeeldt de sociale strijd op het platteland. Dankzij Pierken, die een socialistisch krantje uit de stad leest, worden de fabrieksarbeiders zich stilaan bewust van de sociale onrechtvaardigheden en komen in opstand – weliswaar zonder tastbare resultaten.
Opstand versus onverschilligheid
Opstand is een terugkerend motief in de sociaal-kritische roman, al krijgt dat motief niet altijd dezelfde invulling. In De voorstad groeit (1943) van Louis Paul Boon zijn het Jean en Albrik die in opstand komen tegen de onrechtvaardige maatschappelijke structuur. Deze personages botsen niet alleen op de hardnekkigheid van de standenmaatschappij maar ook op de onverschilligheid van hun lotgenoten, die meer geïnteresseerd lijken te zijn in een burgerlijk bestaan. In Brief aan Boudewijn (1980) van Walter van den Broeck is er van echte opstand geen sprake meer. De klassenstrijd wordt er gezien als ‘een hersenschim’: ‘Wie acht uur hard heeft gewerkt, is de lust vergaan om de revolutie voor te bereiden, die wil alleen met rust gelaten worden’. Bovendien doet de kapitalistische ‘schijnwelvaart’ haar intrede in de tweede helft van de twintigste eeuw. Steeds meer arbeiders kunnen zich bijvoorbeeld een televisie of eigen wagen permitteren. Die zogenaamde verburgerlijking zorgde ervoor dat de solidariteit tussen de arbeiders verdween. Om dat aan te klagen, zet Van den Broeck dat solidariteitsgevoel van vroeger in de kijker.
Onmogelijke liefdes
Andere typische sociaal-kritische motieven zijn de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders. Een minder voor de hand liggend motief in de sociaal-kritische roman is de liefdeshistorie tussen een vertegenwoordiger van de lagere en een vertegenwoordiger van de hogere klasse. In Zoals het was… mag meneer Triphon, de zoon van de fabrieksbaas, niet trouwen met het fabrieksmeisje Sidonie nadat hij haar zwanger heeft gemaakt. ‘’k zoe ou nog liever noar ’t kirkhof zien droagen!’, luidt de niet mis te verstane boodschap van Triphons moeder. Hoewel Triphon Sidonie ondanks het verbod van zijn vader blijft zien, toont deze relatie hoe moeilijk het is om de grenzen van de klassen te overbruggen. De klassenmaatschappij blijkt hardnekkig! In De voorstad groeit zien we een gelijkaardige liefdesgeschiedenis tussen de arme Elie en de fabrieksbaas Mark. Ondanks zijn liefde voor Elie kiest de rasechte kapitalist Mark toch voor een huwelijk met de adellijke en steenrijke Hilda.
Het zit hem in de verbeelding
De kritiek op de sociale kwestie vormt het hoofdthema van de sociaal-kritische roman. Die kritiek wordt niet zomaar gegeven, bijvoorbeeld aan de hand van betogen of commentaren door de verteller, maar vooral verbeeld. Een roman zou immers geen roman zijn zonder een verhaalwereld waarin personages zich op een bepaalde manier gedragen en zich in bepaalde situaties bevinden. In Zoals het was… speelt het verhaal zich bijvoorbeeld grotendeels af in en rond de fabriek, waarbij de fabrieksarbeiders van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zwaar en eentonig werk verrichten. De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt, de karakterisering van de personages en de manier waarop dat alles wordt verteld, dragen in de sociaal-kritische roman bij tot de sociale kritiek. Die elementen maken de omstandigheden van de (fabrieks)arbeider namelijk toegankelijk en inleefbaar.
Kritische verhaalruimtes
Opvallend is dat veel sociaal-kritische romans veel aandacht schenken aan (het interieur van) de arbeiderswoningen. Vaak worden aan de hand van de woningen van de rijken en de armen de onrechtvaardige klassenverschillen onderstreept. In De voorstad groeit geeft Boon de woningen bijvoorbeeld (negatieve) menselijke trekken, die de sociale problematiek blootleggen. Dat zien we al in de openingspassage van de roman, waarin de voorstad als volgt wordt geïntroduceerd:
‘Daar hebt ge nu de laatste straat van de stad, een rijkemenschen-huis dat een beetje alleen staat, en den zot houdt met zeven ander huizekens op een root, schots en scheef’.
De huizen staan symbool voor hun bewoners: de rijken houden in de voorstad ook ‘den zot’ met de armen (de spot drijven). Dat kunnen we uitbreiden naar de hele maatschappij, waarin de kapitalisten of de hogere kassen ‘den zot’ houden met de lagere klasse. In Brief aan Boudewijn besteedt Van den Broeck dan weer veel meer aandacht aan de buitenruimtes. Het milieu is aangetast door de industrialisering: ‘Bomen en struiken hebben de strijd tegen het blauwe fabrieksstof al lang opgegeven. Alleen taaie heidegewassen weten er zich nog min of meer te handhaven’. We kunnen de natuur als symbool zien voor de inwoners van het dorp, die zich eveneens proberen te handhaven in de slechte leefomstandigheden.
Dieren en slaven
In sociaal-kritische romans krijgen de fabrieksbazen meestal negatieve eigenschappen toebedeeld. De hierboven reeds vermelde meneer De Beule uit Zoals het was… is daar een mooi voorbeeld van. Bij de karakterisering van de arbeiders wordt dan weer vaak verwezen naar dieren, waarmee de verdierlijking of ontmenselijking van de arbeiders onderstreept en bekritiseerd wordt. De arbeiders worden ook heel dikwijls vergeleken met slaven. In De voorstad groeit zitten ze als slaven vastgeketend aan het kapitalistische systeem. Deze slavenmetafoor verwijst in deze roman naar de onderdanigheid en afhankelijkheid van de arbeiders. Daarnaast zijn ze ook radertjes in een machine: dit suggereert dat de arbeider niet autonoom is en meedraait in het systeem en daardoor vervangbaar is.
Sire, ziehier de arbeiderswijk
Tot slot draagt ook de vertelsituatie of het perspectief van waaruit wordt verteld, bij tot de sociale kritiek. Vaak zien we een verteller die buiten het verhaal staat en commentaar levert op de arbeidersomstandigheden, hoewel dit commentaar veel minder expliciet is in de twintigste-eeuwse roman. Waar de verteller in de negentiende-eeuwse sociaal-kritische roman nog kritiek levert in bevlogen betogende passages, krijgen we in de twintigste-eeuwse roman meer subtiliteit en nuance. Opvallend in de vertelsituatie is het terugkerende procedé van de rondleiding. In meerdere sociaal-kritische romans geeft de verteller als het ware een rondleiding aan de lezer. In Brief aan Boudewijn bereikt dat procedé een hoogtepunt: de verteller/briefschrijver geeft de toenmalige koning van België een denkbeeldige rondleiding in zijn geboortedorp, dertig jaar terug in de tijd. Die rondleiding zorgt ervoor, samen met het procedé van de brief, dat de lezer veel meer betrokken raakt bij de situatie in de jaren vijftig, wat als het ware een boost geeft aan de sociale kritiek.