Revolutie in de Nederlandse literatuur

Renaissance en Opstand

De schrijvers voeren vernieuwingen door in de Nederlandse literatuur en steunen de vrijheidsstrijd.

Na 1550, een eeuw na de uitvinding van de boekdrukkunst, voltrok zich een revolutie in de Nederlandse literatuur. Er verschenen steeds meer dichtbundels die naar Italiaanse en Franse voorbeelden waren gemodelleerd. Langzamerhand gingen Nederlandse schrijvers mee in de nieuwe renaissancistische stijl die in Zuidwest-Europa (Italië, Spanje, Frankrijk) vóór 1550 al zeer populair geworden was.

De aantrekkingskracht van het sonnet

De verandering die halverwege de zestiende eeuw in de Nederlandse literatuur plaatsvond, werd met sonnetten ingeluid. Een sonnet was een compacte dichtvorm waarin de auteur zijn technische kwaliteiten kon laten zien: een veertienregelig gedicht met een wending in de inhoud, vaak na de achtste versregel met vaste rijmschema’s. De Tachtigers zouden later, rond 1880, met het sonnet nogmaals een revolutie vormgeven. Zo is één van de bekendste versregels uit de Nederlandse literatuur - ‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’ - afkomstig uit een sonnet van Willem Kloos, één van die Tachtigers. De Tachtigers wilden het langdradige moralisme van de negentiende-eeuwse literatuur vervangen door meeslepende, individualistische en baanbrekende verzen. In het sonnet wilden ze hun nieuwe ideeën uitdragen.

Rond 1550 had het sonnet dezelfde aantrekkingskracht op dichters uitgeoefend. Lucas d’Heere (1534-1584) schreef toen het eerste Nederlandse sonnet, getiteld An Ioos Borluut, Heere van Bouckele, ende an Guillame ghebroeders. Het werd in 1565 als nummer 42 opgenomen in zijn verzamelbundel Den hof en boomgaerd der poesiën en staat bol van verwijzingen naar klassieke helden. Naar de veldheer Alexander de Grote bijvoorbeeld, en naar Apelles, die gold als de beste schilder ooit, en onovertrefbaar werd geacht. Het sonnet An Ioos Borluut markeert het begin van de renaissancistische literatuur in Nederland. D’Heeres initiatieven voor vernieuwing werden ijverig en met succes opgepakt. In Londen liet de uitgeweken jonker Jan van der Noot in 1571 de eerste Nederlandse renaissancistische dichtbundel drukken, Het Bosken. Dit boek werd een voorbeeld voor veel Noord- en Zuid-Nederlandse schrijvers. Ook vrouwen gingen zich wagen aan het schrijven van sonnetten: zo schreven dichteressen als Eleonora Carboniers en Anna Roemersdochter Visser werken in dichtvorm.

Een samenspel van oud en nieuw

Renaissance betekent hergeboorte. Met die term worden in de Europese literatuur- en kunstgeschiedenis de periode én de stroming aangeduid waarin Griekse en Romeinse helden uit de oudheid opnieuw populair werden. Klassieke dichters als Homerus, Vergilius, Ovidius en Horatius werden meer dan 15 eeuwen na hun dood bron van inspiratie voor Italiaanse en Franse schrijvers als Petrarca, Boccacio, Ronsard en Du Bellay. Ook schilders en beeldhouwers als Michelangelo en Da Vinci lieten zich door de oudheid inspireren.

In de renaissance was dus de klassieke traditie belangrijk, maar er ontstonden ook veel nieuwe literaire genres en dichtvormen. Van der Noots titel Het Bosken duidde daar ook op: een bosje gedichten, een verzameling van allerlei soorten poëzie. Het sonnet is daarvan één van de meest sprekende voorbeelden. De Tachtigers kozen later het sonnet als instrument voor originaliteit, individualisme en expressie van gevoelens. In de renaissance lag dat anders. Daar bootste men juist het werk van anderen na (imitatio) en bracht men algemene gevoelens onder woorden. Wel moest de navolging op zo origineel mogelijke wijze gebeuren, zo bewees je je voorbeeld eer en liet je zien dat je zelf ook talent bezat. In het volgende sonnet past Van der Noot deze principes toe. Hij imiteert de liefdespoëzie van de Italiaan Petrarca uit de veertiende eeuw. De liefdesbeschrijving is algemeen bedoeld: de ‘ik’ staat voor elke verliefde jongen uit de zestiende eeuw en zijn aanbedene voor elk meisje dat (nog?) niet op de uitnodiging van de jongen ingaat:

Audio file
Fragment voorgelezen door: Jeroen Vandommele
Sonnet

Waer wilt ghi loopen lief, waer wilt ghi toch al loopen?
Ghy vliet van my scoon lief eer ghy weet wat ick meyne.
Hoe wilt ghi my altyts deen pyn op dander hoopen?
Myn liefdé is schoon lief gestadich goet en reyne.

Waerom vliet ghy van my? waer wilt ghi toch al loopen?
Myn liefde touwaerts is gestadich goet en reyne,
Dies en wilt my niet meer d'een pyn op dander hoopen
Maer blyft staen lief, vertoeft en verstaet wat ick meyne.

V schoonheyt suyuer maecht en v goede manieren,
wijsheyt, v verstant en v deucht goedertieren,
V oochskens scoon en claer, en v reyn eerbaer wesen

V suyuer blondich haer, v wynbraukens by desen,
Behaghen my soo wel, dat ick tot alle tyen,
By v wel wilde syn twaer in vreucht oft in lyen.

Het maatschappelijke toneel

De renaissancistische veranderingen kwamen tot stand onder bijzondere politieke en maatschappelijke omstandigheden. Na een periode van spanningen brak in 1568 officieel de oorlog met Spanje uit. De Nederlanden (het tegenwoordige België, Nederland en een stukje Frankrijk) wilden politieke en religieuze vrijheid. Veel schrijvers steunden de oorlog en zetten hun denkbeelden op papier. Dat bleef zeker in het begin niet zonder gevolgen. Zo werden D’Heere en Van der Noot beiden gedwongen te vertrekken uit hun woonplaats (Gent en Antwerpen). Ze vonden asiel in Engeland. Ook andere schrijvers moesten vluchten, bijvoorbeeld Marnix van Sint-Aldegonde en Dirck Coornhert. Zij vonden onderdak in Oost-Friesland.

De rol van schrijvers in de samenleving begon dus vanaf 1550 te veranderen. Velen toonden zich actief betrokken bij de politiek en versterkten met propagandaliteratuur de positie van Willem van Oranje, de leider van de Opstand. Politiek en literatuur zijn in de zestiende en zeventiende eeuw vaak nauw met elkaar verbonden.

Vlogboek - Renaissance: kenmerken, emblematiek en sonnet

In deze video bespreekt Jörgen de renaissance in de Europese literatuur; ook het sonnet komt voorbij.