Geuzenvesper of Ziekentroost voor de vierentwintig
Vondel was woedend op de terdoodveroordeling van Oldenbarnevelt. Hij schreef er anoniem een tragedie over (Palamedes of vermoorde onschuld). In deze allegorie ging onder een verhaal uit de Trojaanse oorlog overduidelijk de geschiedenis van Maurits en Oldenbarnevelt schuil. Toen het stuk in 1625 verscheen (na de dood van Maurits) werd het verboden. Vondel werd veroordeeld tot een geldboete.
Kraaien en raven
Zijn woede was nog niet bekoeld. In 1631 verscheen een pamflet met een vlijmscherp hekeldicht over de 24 rechters van Van Oldenbarnevelt. Hij minachtte deze ‘kraaien en raven’ die als lijkenpikkers geld hadden geaccepteerd uit het verbeurd verklaarde bezit van de raadpensionaris. En dat terwijl ze wisten dat er geen bewijs was geweest voor landverraad. Inmiddels zouden ze wel inzien hoe fout ze waren geweest, maar nu was het te laat. Tevergeefs baden ze elke avond God om vergeving. Kansloos, volgens Vondel. God is onverbiddelijk tegenover mensen die onschuldigen veroordelen. Vondel gaf het gebed een katholieke naam (vesper) en voerde de calvinistische rechters op als zieken die ‘getroost’ (bijgestaan door een geestelijke) moesten worden aan het eind van hun leven. Die geestelijke kreeg ook al een katholieke snit: een Dordtse ‘sant’ (heilige). Dit sarcasme maakte het gedicht extra vernederend.
Geuzenvesperof Ziekentroost voor de vierentwintig
Op de wijze : Brande partinice
Had hij Holland dan gedragen,
onder ’t hart,
tot zijn afgeleefde dagen,
met veel smart,
om ’t meinedig zwaard te laven,
met zijn bloed,
en te mesten kraai en raven,
op zijn goed?
Maar waarom den hals gekorven?
Want zijn bloed
was in d’aders schier verstorven.
In zijn goed
vond men nooit de pistoletten
van ’t verraad,
uigestrooid om scharp te wetten
’s volliks haat.
Gierigheid en wreedheid beide,
die het zwaard
grimmig rukten uit de scheide,
nu bedaard,
zuchten: ‘Wat kan ons vernoegen
goed en bloed?
Och, hoe knaagt een eeuwig wroegen
ons gemoed!’
Weest tevreên, haalt predikanten,
west en oost;
gaat en zoekt bij Dordtse santen
heil en troost.
’T is vergeefs, de Heer komt kloppen,
met Zijn woord.
Niemand kan de wellen stoppen
van die moord.
Spiegelt, spiegelt u dan echter,
wie gij zijt:
vreest den worm, die dezen rechter
’t hart afbijt.
Schendt uw handen aan geen vaders,
dol van haat.
Scheldt geen vromen voor verraders
van den staat.