De Zwarte Haan
Hoe verschrikkelijk een zeereis kon zijn, wordt verteld in het lied De Zwarte Haan. Nadat het gelijknamige schip eerst door Noord-Afrikaanse kapers was overvallen en – met verlies van de mast en de lading – weg had weten te komen, strandde het door een storm op een eiland. De scheepslieden noemden het ‘Des Heren Dal’, een toespeling op de uitdrukking ‘het aardse tranendal’. Nu begon de ellende pas goed.
Een droevig lied van ’t schip De Zwarte Haan
Stemme: Van Helena
Aanhoort een droevig lied
wat ik u zingen zal,
al wat er is geschied
hier op het aardse dal.
Het schip De Zwarte Haan
van Sluis is afgevaren
al naar de Smirnse kant,
daar toen veel Turken waren.
Door enen groten wind
zo is ons schip gestrand
en dat op een eiland
dat men daar liggen vand,
genaamd Des Heren Dal
is het eiland geheten.
Wij zochten overal,
men vond daar niets te eten.
De schipper zeer bedroefd
die sprak tot ons vermaak:
‘Ik heb tot ons behoef
daar nog een deel toebak.’
Daarmee behield men ’t lijf
omtrent de drie, vier weken.
Daarna al met verdriet
drie honden opgegeten.
Die honden waren op,
toen waren wij bedroefd.
Men wrong zijn handen daar,
men trok ’t haar uit het hoofd.
De schipper kloek van moed
die sprak zo menigwerven:
‘Tza, smijt de dobbelsteen
wie voor ons zal sterven.’
’t Viel op de hoogbootsman
het droevige noodlot.
Hij stak zijn handen uit,
hij riep zo zeer tot God:
‘Eet nu het vlees van mijn
door hongersnood verheven,
het bloed tot enen drank.
Ik wil ’t u al vergeven.’
De slachter kwam eraan,
een bijl al in zijn hand.
Hij gaf hem zo een slag
dat hij ter aarde lag.
Men leid’ hem op een blok,
men hieuw zijn vlees in stukken.
Zij grepen al daarnaar.
Men zag hen zo ontrukken
de bonken op een schaal,
mensenvlees bij nood.
Hij deelde ’t over al,
dat door de honger groot
zij grepen al daarnaar
en aten arm en benen
en dronken ’t mensenbloed.
Eilaas, wie zou niet wenen.
Dat was nog niet het einde: de matroos die de bootsman vermoord had, kreeg zo’n wroeging dat hij overboord sprong en zichzelf verdronk. De bemanning viste hem op en at ook hem op. Intussen neemt de wanhoop toe en vliegen de scheepslieden elkaar naar de strot. Dan steekt een wind op en drijven ze naar Kinsale aan de Zuid-Ierse kust.
In het lied worden de zeelieden als beesten voorgesteld, maar hoe ze zich echt gevoeld hebben en hoe ze afscheid hebben genomen van de bootsman weten we niet. Het lied met het gruwelijke verhaal is heel bekend geworden. De melodie ‘Het schip De Zwarte Haan’ komt tot in de negentiende eeuw in liedboeken voor.