Jacob Revius

Calvinistisch zanger
Deventer, november 1586 - Leiden, 15 november 1658

Wanneer de herder moe is van hoeden en drijven, neemt hij de fluit en probeert een liedje – zo schreef Jacob Revius zelf over zijn dichterschap. Hij was predikant, werkte mee aan de Statenvertaling en schreef geleerde boeken over theologie, filosofie en geschiedenis. Hij leidde studenten op en gaf commentaar op de ideeën van grote denkers als Descartes. Dat alles was zijn levenswerk. 

Toch zijn het juist zijn liederen en gedichten die hij in zijn vrije tijd maakte, die hem nog in herinnering roepen, en zijn Revius' geleerde werken - bijna allemaal in het Latijn – grotendeels vergeten. Revius’ sonnet Hij droech onse smerten is zonder twijfel een van de bekendste - en volgens velen ook een van de mooiste - gedichten over het lijden en sterven van Christus uit de hele Nederlandse poëzie.

Hij droech onse smerten

T’en zijn de Joden niet, Heer Jezu, die u kruisten,
noch die verraderlijk u togen voort gericht,
noch die versmadelijk u spogen int gezicht,
noch die u knevelden, en stieten u vol puisten,

t’en zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten
den rietstok hebben of den hamer opgelicht,
of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
of over uwen rok tsaam dobbelden en tuisten:

ik bent, o Heer, ik bent die u dit heb gedaan,
ik ben den zwaren boom die u had overlaên,
ik ben de taaie streng waarmee gij ginkt gebonden,
de nagel, en de speer, de gesel die u sloeg,

de bloed-bedropen kroon die uwen schedel droeg:
want dit is al geschied, eilaas!, om mijne zonden.

Dit sonnet wordt in christelijke kringen, of ze nu protestants of rooms-katholiek zijn, nog regelmatig gelezen en geciteerd. Door de beroemde eerste regel kreeg het in de twintigste eeuw zelfs een actuele lading. Jacques Presser gaf het bijvoorbeeld een ereplaats in zijn boek De Tachtigjarige oorlog (1941), dat daarom al snel door de Duitse bezetter verboden werd.

Het is maar de vraag of Revius zelf zijn gedicht zo politiek bedoeld heeft. De vraag die Revius stelt, is wie er schuldig is aan Christus’ gruwelijke lijdensweg en kruisiging. Niet de Joden, zegt hij, en niet de Romeinse soldaten. Dat Jezus alle pijn moest ondergaan, komt doordat Hij Gods straf over de zondige mensheid heeft willen dragen. En het ligt nog genuanceerder dan dat. De ‘ik’ in het sextet zegt niet: eigenlijk heb ik U gekruisigd, ik doorstak U, ik sloeg U. Maar de ‘ik’ bekent dat die de oorzaak is van Christus’ lijden, want dat het is gebeurd ‘om mijne zonden’. Vandaar ook de titel: Christus leed om onze smarten (een diep verdriet). Daarom is ieder mens zelf schuldig aan God.

In dit sonnet stelt Revius dus op aangrijpende wijze de kernvraag van de bijbelse geschiedenis van Christus’ lijden, zoals die te lezen valt in Matteüs 27:11-32, Marcus 15:1-20, Lucas 23:34 en Johannes 19:1-7 en 17-24. En de titel van het sonnet is trouwens een verwijzing naar Jesaja 53.

Maar naast deze theoretische interpretatie is ook een meer persoonlijke interpretatie mogelijk. Revius communiceert misschien niet alleen maar theologische problematiek. Zou het zo kunnen zijn dat hij (ook) een mystieke ervaring beschrijft, waarin alles vooral draait om de (eigen) persoonlijke relatie tot God?

Gereformeerd, maar te geleerd?

In zijn eigen tijd was Revius’ poëzie niet zo populair. Voor de literaire lezers was hij waarschijnlijk te gereformeerd, terwijl hij voor zijn geloofsgenoten weer te geleerd deed. Hij oogstte wat bewondering bij enkele geleerde collega’s maar het grote publiek zong liever de liederen van Dirck Camphuysen of liet zich inspireren door Jacob Cats. Dat was allemaal stukken toegankelijker dan al die doorwrochte franje van Revius. Hij wist dat zelf ook wel. Ironisch merkte hij eens op: ‘Zo is hem al genoeg een lezer zes of zeven, die ’t doorzien, lust het hen, en leggen ’t dan weer heen, of vijf, of vier, of drie, of twee, of een, of geen.’

Berijming van het Hooglied

In 1621 publiceerde Revius een complete berijming van het Hooglied, het bijbelboek dat eigenlijk één lang gesprek vormt tussen een bruid en een bruidegom. Revius vatte de tekst op als een allegorie, dus een verhaal dat in zijn geheel symbool staat voor iets anders. Dat was ook voor het Hooglied gebruikelijk in de zeventiende eeuw. In de liefde tussen man en vrouw zag Revius de liefde tussen Christus en de gelovigen. De bruidegom is Christus, de bruid is de kerk – alle gelovigen samen. Ze hebben elkaar lief, maar de bruid is soms op zoek naar de bruidegom, weigert soms ook hem binnen te laten. Toch komen ze uiteindelijk tot vereniging. Hier volgt een fragment uit de vijfde zang, op de melodie van de 101ste psalm:

Bruid
Mijn Lief is wit, gans rein en onbesmettet.
Mijn Lief is rood, in ’t minnebloed genettet.
Hij draagt de vaan waar menig dapper held
hem onder stelt.

Zijn godd’lijk hoofd, als goud fijn uitgegraven,
zijn mann’lijk haar is pikzwart als een raven,
zijn ogen vast staan als een diamant
in ’t goud geplant.

Zijn mond is vol van liefelijke reden,
ja, hij is vol van boven tot beneden
van huld’ en heil. Ziet, zulk een is mijn Heer
en nog veel meer.

Mijn Liefste is in zijnen hof gaan weien
In lovers dicht en witte-groene meien
waar zijn gezaai veel rijpe vruchten draagt
’t welk hem behaagt.

Mijn Lief is mijn, hij zal het ook wel blijven:
hem kom ik toe, en zal aan hem beklijven.
In ’t paradijs waar hij mij leiden zal
ik weiden zal.

In 1630 verscheen een verzamelbundel met Revius’ gedichten: Over-Ysselsche sangen en dichten. Het eerste deel bevat Bijbelse verzen maar ook wereldse liederen en gedichten, onder andere over gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog. Helaas voor Revius was de bundel geen succes; in 1634 verscheen er zogenaamd een tweede druk, maar dat was de voorraad van 1630 met een nieuwe titelpagina en enkele nieuwe gedichten. Meer succes had hij met zijn psalmberijming – die beleefde in elk geval een echte tweede druk.

Tegenwoordig laat Revius ons niet alleen zien welke kernvragen in het geloof zeventiende eeuwers ten diepste konden bezighouden, maar maakt hij ook duidelijk dat wij op sommige van die vragen nog altijd geen antwoord weten. Revius stelde zijn vragen bovendien op een verzorgde en geleerde manier, wat nog altijd veel bewondering wekt bij wie er wat moeite voor wil doen.