Franciscus Lievens Kersteman
Van de Kerstemans waren er twee. De broers Franciscus en Petrus Kersteman behoorden in de achttiende eeuw tot de bekendste schrijvers van het land, niet in de laatste plaats omdat het kleurrijke figuren waren. Over het leven van Franciscus Lievens Kersteman is het meeste bekend. Hij was advocaat, oplichter, astroloog en broodschrijver. In totaal bracht hij tweeëntwintig jaar door in de gevangenis; dat betekende veel tijd om te schrijven. Meer dan veertig werken staan op Kerstemans naam, waaronder avonturenromans en levensbeschrijvingen van beroemde personen.
Van oplichter tot schrijver
Na een mislukte rechtenstudie nam Kersteman in 1747 dienst in het leger. Aan deze militaire carrière kwam een eind nadat hij een Haagse juwelier had opgelicht. Kersteman belandde in Breda achter de tralies van een militaire gevangenis. Daar begon zijn schrijverschap, omdat hij er een andere, zeer interessante gevangene leerde kennen: Maria van Antwerpen, een vrouw die zes jaar lang als soldaat door het leven was gegaan onder de naam Jan van Ant. In 1748 trouwde ze met een sergeantsdochter om in 1751 herkend en gearresteerd te worden. Kersteman zag brood in dit verhaal en werkte het om tot een roman die hij de titel De Bredasche heldinne (1751) gaf. Hij verdiende er veel geld mee, maar belandde aansluitend, wegens een andere strafzaak, in het Rotterdamse verbeterhuis Klein Padua. Daar kreeg hij opnieuw een commerciële ingeving en schreef hij onder meer Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman (1756), een niet al te betrouwbare biografie over de beruchte schrijver Jacob Campo Weyerman die in 1747 was overleden. Hoewel het leven van deze schrijver behoorlijk buitenissig was, verzon Kersteman er van alles bij, zoals een bezoek van Weyerman aan de paus:
Campo kwam bij de paus met wie hij een gesprek van twee uur voerde. Hij begon toen al de ideeën van de atheïsten te voeden, die later in zijn uitgegeven werken over de godgeleerdheid duidelijk genoeg zijn gebleken. Men beweert, dat toen de paus dit merkte, hij hem gezegd zou hebben: Ik ben zeer voldaan mijnheer over de uitgestrektheid van uw geest, maar het is jammer dat een persoon met uw begaafdheden er zulke afschuwelijke denkbeelden op na houdt!
Dankzij dit werk is Weyerman aanvankelijk de literatuurgeschiedenis ingegaan als oplichter, vrijdenker, charlatan en onbetrouwbaar sujet. Kerstemans commerciële instinct fluisterde hem daarna in om Spiegel der Weereld (1758) te schrijven, eveneens in de gevangenis. Dit werk zou zogenaamd geschreven zijn door de beroemde Duitse wonderdokter en astroloog Johan Christophorus Ludeman die fortuin had gemaakt in Amsterdam en die een jaar eerder was overleden. Het boek werd inderdaad een bestseller. Binnen vier maanden werden 2200 exemplaren verkocht en daarna volgden nog vier herdrukken.
Van professor tot vervalser
Toen Kersteman in 1759 vrijkwam, wist hij uitzonderlijk snel zijn reputatie op te poetsen. Hij promoveerde alsnog in de rechten aan de universiteit van Harderwijk. Bovendien kwam hij in 1764 via slinkse manieren aan de titel ‘Professor honorair’, zonder ooit hoogleraar te zijn geweest. Mede daardoor verkochten de juridische boeken die hij schreef goed. In 1775 belandde Kersteman opnieuw voor elf jaar in de gevangenis wegens het vervalsen van een wisselbrief en daar besloot hij nogmaals Ludeman uit te melken en een biografie te schrijven die verscheen onder de titel Gedenk-waardige Levens-beschryving van […] Johan Christophorus Ludeman (1784).
Onbetrouwbare autobiografie
In 1786 kwam Kersteman vrij. De laatste levensbeschrijving die we van hem hebben is er een over zijn eigen leven. In 1792 verscheen Het leven van F.L. Kersteman, Professor Honorair en Doctor der beide rechten. Betrekkelijk tot alle de onderscheidene tijdperken, waaronder zijne wonderbaare lotgevallen, in verschillende gelegenheden, gebeurd zijn: door hem zelven beschreven. Het werk is net zo onbetrouwbaar als de overige levensverhalen. Niemand weet wat er na 1792 met Kersteman is gebeurd.
Fragment uit De Bredasche heldinne (1751), p.31
De vrouwelijke hoofdpersoon uit De Bredasche heldinne (1751) heeft ’s nachts het besluit genomen om voortaan als man door het leven te gaan en bereidt de volgende dag haar vlucht voor.
Toen ik ’s ochtends veel uitgeruster dan normaal wakker werd, bleef ik onverzettelijk bij het besluit dat ik die nacht had genomen: want men kan zich moeilijk van de eerste hartstochten meester maken, ik hervatte mijn ernstige gebeden, stond op, ging naar de stad om mij van alle overbodige en het grootste deel van mijn vrouwenkleren te ontdoen, kocht van een gedeelte van dat geld bij een ander (met een smoes) een tweedehands herenjas en andere zaken die bij mannenkleren horen, en nam het kloekmoedige besluit de volgende nacht mijn voornemen uit te voeren.
Ik was zó ongeduldig mijzelf in deze nieuwe uitrusting te zien dat ik wel tienmaal op het punt stond die aan te trekken, maar de angst dat de mensen waar ik logeerde dat zouden merken weerhield mij. Eindelijk werd mijn wens vervuld, de dag ging om, en nadat ik mij in mijn vertrekje had teruggetrokken met een heel ander doel dan slapen en de deuren zorgvuldig had gesloten, veranderde ik van kleding. Ik bespeurde toen dat ik geen lelijke jongen was, hoewel ik er in mijn plunje wel een beetje als een landloper uitzag. Nadat ik nog een poosje had gewacht, totdat ik dacht dat de oude lieden van het huis in diepe slaap zouden zijn, pakte ik alle vrouwenkleren die ik nog over had en die zeker meer waard waren dan de rekening, maakte er een bundeltje van en liet het op mijn slaapkamertje op de tafel liggen ter betaling. Vervolgens opende ik heel zachtjes het venster dat op het hof uitzag en ging ik bij het openen van de stadspoort de stad uit, zonder dat iemand in Wageningen wist waar Mie gestoven of gevlogen was.