Elisabeth Maria Post
Elisabeth Maria Post heeft niet zo’n avontuurlijk leven achter de rug en was als schrijfster bij lange na niet zo populair als Betje Wolff en Aagje Deken. Ze was, zelfs niet zo bekend als Hiëronymus van Alphen of Rhijnvis Feith, maar verdient een herwaardering vanwege haar bijzondere denkbeelden die haar tijd ver vooruit waren. Zo spreekt ze zich als eerste vrouw in de Republiek keihard uit tegen slavenhandel en slavernij, ze stelt ze zich ruimtereizen voor door het heelal en beschouwt vrouwvriendschappen als minstens zo waardevol en meestal duurzamer dan die tussen vrouwen en mannen. Ondanks haar bekendheid met allerlei adellijke families keerde ze zich tegen de plezierjacht. Ze was de eerste schrijfster die een beschrijving geeft van de samenleving van de Indianen, de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Haar natuurbeschrijvingen zijn voor het eerst in de Nederlandse literatuur realistisch, ze breekt met de pastorale en met de mythologische traditie. Ze propageert nieuwe ideeën over verzorging en opvoeding van jonge kinderen. In haar gedichten varieert ze metra, strofenvormen en heeft ze zowel rijmende als rijmloze gedichten. Die vrije vormen en vrije denkbeelden doen heel modern aan.
De wisselende fortuin
Elisabeth Maria Post werd op 22 november 1755 in Utrecht geboren. Haar ouders behoorden tot de hogere burgerij; haar vader bezat een suikerraffinaderij en bekleedde enkele functies in het stadsbestuur. Haar broers bezochten de Latijnse school en gingen daarna studeren. Elisabeth Maria zou zeker opgegroeid zijn tot een lid van de Utrechtse beau monde, maar buiten vader Posts schuld ging de suikerraffinaderij failliet en moest het gezin berooid de stad verlaten (1768). Magere jaren braken aan door statusverlies, armoede, sterfgevallen en andere tegenslagen. Elisabeth Maria bracht haar tienerjaren door in eenzaamheid op het Utrechtse platteland, zonder uitgaansavondjes en feestjes, zonder een kring van vrienden en vriendinnen ‘op stand’ op te bouwen. Familie en kennissen lieten het gezin in de steek. Haar moeder verzorgde haar opleiding en liet haar zoveel mogelijk lezen, maar het aanbod van lees- en studieboeken was gering. Haar sterke neiging tot eenzelvigheid en melancholie, haar besef van vergankelijkheid van rijkdom, macht en aanzien, moet zich in deze jaren ontwikkeld hebben. Het werd een belangrijk thema in haar latere werk.
Rond haar achttiende jaar veranderde haar situatie. Haar vader werd aangesteld als drost en schout van de Heerlijkheid Amerongen en het gezin mocht in het voorname drostenhuis, nabij het kasteel, zijn intrek nemen. Eerherstel. De wandelingen in de landelijke omgeving, tussen de Rijn met de uiterwaarden en Amerongense heuvelrug, waren zeer inspirerend voor Elisabeth Maria. Ze las alles wat ze maar in handen kon krijgen, hield een natuurdagboek bij en begon zelf poëzie en proza te schrijven. Haar eerste roman in brieven, Het land (1788), is hier ontstaan.
Na de dood van haar vader verhuisde ze naar Arnhem, waar ze in contact kwam met allerlei verlichte predikanten, onder wie Ahasuerus van den Berg. Deze predikant-dichter, bekend van zijn rol in de psalmberijming van 1773, werd Elisabeths mentor en gids in de literaire wereld. Via hem kwam ze in contact met geletterde families die haar autodidactisch verkregen kennis en belezenheid op een hoger niveau brachten.
Vrouwenvriendschappen
Dominee Van den Berg durfde Het land, in brieven eigenlijk geen roman te noemen, vanwege de slechte naam van dat genre in bepaalde christelijke kringen: de meeste romans beschreven amoureuze avonturen, schelmerijen en onwaarschijnlijke voorvallen. De meeste briefromans stamden echter uit de ‘zedenkundige’ traditie van Samuel Richardson en maakten de gebeurtenissen ondergeschikt aan de gevoelens en gedachten, aan de worsteling tussen goed en kwaad, deugd en ondeugd, geloof en twijfel. Betje Wolff en Aagje Deken schiepen in Sara Burgerhart en andere briefromans een burgerlijk-sociale variant van dit genre met een groot aantal correspondenten. Elisabeth Maria Post schreef juist een anti-burgerlijke, in zekere zin a-sociale variant, een veel intiemere correspondentie tussen twee vriendinnen of vrienden.
Het land thematiseert vrouwenvriendschappen waarin eerst het leven in de stad staat tegenover dat op het land, maar waarin al spoedig het land triomfeert als plaats waar men dicht bij de natuur en dus bij de schepper van die natuur leeft, waar men zich aldus kan voorbereiden op een eeuwig leven. Een leven waarin men familie en vrienden terugziet en vrijuit door de gehele schepping kan reizen om onbekende landen en hemellichamen te bezoeken en te leren begrijpen. De correspondentie van de zielsvrienden speelt zich af van het eind van de winter tot het begin van de winter een jaar later en toont de natuur in alle jaargetijden. Duidelijk wordt dat na de schijnbare dood van de natuur in de winter er in het voorjaar nieuw leven ontstaat; zo wordt een parallel gesuggereerd met de fasen in het mensenleven, met nieuw leven na de winter des levens en de dood. Post probeert daarbij het goede evenwicht te vinden tussen rede en gevoel. Sentimentaliteit en melancholie wijst ze af – al worstelen zowel de auteur als haar personages soms met dat evenwicht.
Probeert Sara Burgerhart te leven binnen de sociale codes van haar stand, ook al zoekt ze de randen ervan op, Emilia leeft als een echt vrije en in onze ogen geëmancipeerde vrouw. Ze leeft alleenstaand, wandelt zelfs bij nacht en ontij in haar eentje in de natuur en ze gaat om met alle sociale klassen. Kortom, ze gedraagt zich zoals een vrouw uit de gegoede burgerij in de achttiende eeuw zich pertinent niet zou gedragen. Ze leest, studeert, schrijft, musiceert, onderzoekt de natuur, bestudeert de sterrenhemel, filosofeert, maar tuiniert ook, houdt zich bezig met handwerken en doet al het huishoudelijk werk. Ze heeft geen personeel. De roman culmineert niet in het vinden van een man, het huwelijk en kinderen ter wereld brengen, maar in vriendschappen. Zielsvriendschappen tussen vrouwen zijn bestendiger dan relaties tussen man en vrouw, omdat erotiek en seks die ongewis kunnen maken. Het valt op dat zulke vriendschappen soms ook homo-erotische kenmerken kunnen hebben, maar het gaat niet om homoseksuele of lesbische relaties.
Elisabeth Maria breekt met de eeuwenoude traditie waarin de natuur bezield wordt door klassiek-mythologische figuren, vooral goden en godinnen en pastorale figuren zoals herders en herderinnen. Als Emilia een herder op de Veluwe ontmoet, verwacht ze een galante, muzikale, filosofische man te zien, maar hij blijkt, arm, onverschillig en afgestompt door de zware strijd om het bestaan. Exit Arcadia. Zij is in hoge mate realist, sociaal-realist minder, zij beschrijft weliswaar maatschappelijke misstanden, maar spoort niet aan tot veranderingen, omdat ze meent dat de algoede en alwijze God dit zo bedoeld heeft, en dat zij in de beste aller denkbare werelden leeft.
Als eerste Nederlandse auteur beschreef ze de natuur realistisch, met veel oog voor detail, van het kleinste bloempje en diertje tot de grote kosmos, met al zijn hemellichamen. Zij volgde daarin niet andere auteurs na, maar deed zelf waarnemingen in de voetsporen van Johannes Florentius Martinet, de Zutphense predikant, natuur-historicus, volksopvoeder, de achttiende-eeuwse voorloper van Jacques P. Thijsse in Nederland. Martinet schreef de bekende Katechismus der natuur (4 dln. 1777-1779). Hij was een empirist en moedigde de lezers, meestal jeugdige lezers, aan zelf zoveel mogelijk waarnemingen te doen en daarvan nauwkeurige aantekeningen te maken. Dat is precies wat Elisabeth Maria zelf gedaan heeft en wat ze haar personage Emilia laat doen: de natuur intrekken en bestuderen met Martinet op zak. Bij Martinet leidde de ervaring van de grootsheid, doelmatigheid, schoonheid van de natuur tot een Godservaring: men leerde de Schepper kennen uit de waarneming van Zijn schepping. Ook bij Post is dat het geval, maar dat laat onverlet dat ze de natuur realistisch beschrijft.
Haar jeugdervaringen die ze heeft opgedaan in Utrecht en Gelderland, verwerkte ze in gedichten en prozafragmenten, verzameld in de bundel Voor eenzaamen (1789): eenzaamheid, vergankelijkheid, twijfel, melancholie spelen een rol. De pijlers onder het bestaan zijn voor de auteur: Natuur, Rede en Godsdienst (alle met hoofdletters geschreven).
Reinhart of het koloniale geweten
Tijdens haar ‘ballingschap’ op het Utrechtse platteland was haar broer Mr. Gerrit Post als koopman bij de VOC naar Oost-Indië vertrokken om het gezin er financieel weer bovenop te helpen. Omdat hij stierf onderweg, ging een paar jaar later om dezelfde redenen de broer Hermanus Hillebertus Post naar West-Indië. Nabij Stabroek, het huidige Georgetown in Guyana aan de Demerary River, destijds een Nederlandse plantagekolonie, kreeg hij werk als boekhouder op een plantage en werd hij geconfronteerd met de gruwelijke praktijken van de slavernij. Later werd hij (mede)eigenaar van enkele plantages en slavenmeester. Hij correspondeerde gedetailleerd over zijn reiservaringen met zijn zuster Elisabeth Maria, waarbij hij de morele dilemma’s niet ontweek. Zij schreef op grond van deze brieven (en van de reisbeschrijvingen en land- en volkenkundige beschrijvingen) een roman-in-brieven Reinhart, of natuur en godsdienst (3 dln. 1791-1792). Een uitermate interessant werk omdat de West-Indische (Caraïbische) slavernij er uitvoerig in geproblematiseerd wordt. Sterker nog: Post was de eerste Nederlandse schrijfster die die slavernij bij monde van haar hoofdpersonage Reinhart ten scherpste veroordeelde:
[Zo] worden millioenen vrije Negers tot slaaven; dit doen Christenen, die zeggen den Godsdienst van Jesus te eeren, en den rechtvaardigen God verbrijselt hen niet, door den donder zijner almagt! O! wanneer zullen belijders van het Euvangelium des vredes eens ophouden, geweld en verwoesting in de menschen-wereld te zaajen? wanneer zullen ‘er zachtere tijden voor deeze onderdrukte volken verschijnen, en zij ademscheppen van de mishandelingen, welken men hun doet lijden? o! komt gelukkige eeuwen, waarin menschlijkheid en recht heerschen! Verrijs, edele vrienden der mensheid, die door uwen invloed het recht der volken beschermen kunt! Zaait geluk onder menschen, en vernietigt de slavernij.
Vervolgens wordt zijn innerlijke strijd beschreven als Reinhart, om het doel van zijn reis te bereiken, toch plantage-eigenaar wordt. Zij het dan als ‘goede meester’, die er alles aan gelegen is dat zijn slaven zo menselijk mogelijk kunnen leven, in een onvrijheid die niet gevoeld wordt. Een milde slavernij die onder het patronaat van de Goddelijke Voorzienigheid plaats vindt…
Omdat Reinhart tijdens de opbouw van zijn plantage l’Heureuse Solitude in de binnenlanden van Guyana hout moet kopen bij de oorspronkelijke bewoners, de Indianen, worden ook hun nederzetting, activiteiten, zeden en gewoonten beschreven, en daarmee wordt het nobele-wilde-motief voor het eerst in de Nederlandse literatuur gethematiseerd.
Het Gelderse landleven
Na het overlijden van haar moeder (1792) verliet Elisabeth Maria samen met haar zuster Adriana Maria de stad en gaat aan de rand van het dorp Velp wonen. Elisabeth Maria schreef er gedichten en prozafragmenten en was er gelukkig. Toch zou deze vrije vrouw haar vrijheid opgeven. Ze leerde de predikant van Noordwijk kennen, Justus L. Overdorp, en huwde met hem. Post publiceerde over haar vrijage de dichtbundel Gezangen der liefde (1794), waarin ze duidelijk haar verwarde gevoelens verwoordde en beschreef hoe moeilijk het haar viel om haar zuster en hun landleven te verlaten. Ze zocht naar een evenwicht tussen geëmancipeerde en creatieve vrouw en dienstbare huisvrouw en echtgenote. En dat kostte haar veel inspanning en leidde tot ernstige gezondheidsklachten. Ze voelde zich niet meer vrij om te schrijven wat ze wilde en hing haar harp, zoals ze zei, op aan de Noordwijkse wilgen.
Haar verblijf in het ‘doodse’ Noordwijk, haar sociale verplichtingen, de maatschappelijke onrust (Franse inval, Bataafse revolutie, een staatsgreep, de invoering door Napoleon van het Continentale stelsel), haar heimwee naar Gelderland, leidden tot astma-aanvallen en diepe geestelijke en lichamelijke inzinkingen. Soms werd voor haar leven gevreesd. Haar man raadde haar aan om opnieuw te gaan schrijven en hij beijverde zich om te solliciteren naar een standplaats in Gelderland, zo mogelijk op de Veluwe. In 1807 kwam haar poëzie- en prozabundel, Ontwaakte zang-lust, uit en werd Overdorp benoemd tot predikant in de hervormde gemeente Epe, landelijk gelegen dorp op de Noord-Veluwe.
In Epe leefde ze nog vijf jaren, maar de gezondheid keerde niet meer terug. Ze overleed er op 3 juli 1812 en werd begraven op de Rauwenhoffbegraafplaats in de Tongerense natuur.
Het land, in brieven
Bas Jongenelen bespreekt Elisabeth Maria Posts Het land, in brieven uit 1788, 10 mei 2020.