De beeldvorming van Suriname in prentenboeken

Het regenwoud, de angisa en dierlijke personages
Geschreven door Anne Klomberg

De erfenis van het kolonialisme is nog altijd merkbaar in de verhouding tussen Suriname en Nederland. Daarvan getuigen bijvoorbeeld de excuses die de koning en het kabinet maakten voor het slavernijverleden. In hoeverre heeft kolonialisme ook de beeldvorming van Suriname beïnvloed? Uit het bestuderen van een aantal prentenboeken blijkt dat het regenwoud, de angisa en dierlijke personages veel voorkomen in de verbeelding van Suriname. Soms kunnen daarin ook verwijzingen naar het kolonialisme gelezen worden.

Eenzijdig beeld

In 2009 hield de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie een TED-talk waarin ze waarschuwt voor ‘the danger of a single story’ (het gevaar van het enkele verhaal). Een ‘single story’ wil zeggen dat er steeds hetzelfde beeld van een bepaalde nationaliteit, cultuur of groep wordt gepresenteerd. Dat kan leiden tot stereotiepe denkbeelden. Adichie stelt dat stereotypen niet per se onwaar zijn, maar dat ze onvolledig zijn. Door een ‘single story’ te blijven vertellen, gaat nuance verloren en dat kan vooroordelen of zelfs onverdraagzaamheid in de hand werken.

Macht is een belangrijke factor in het ontstaan van zo’n ‘single story’, betoogt Adichie. Zij die relatief meer macht hebben dan anderen, hebben doorgaans meer invloed op de verhalen die over henzelf en over die anderen verteld worden. Een voorbeeld van hoe schadelijk ‘single stories’ kunnen zijn, is te vinden in het kolonialisme. In de zeventiende en achttiende eeuw portretteerden Nederlandse kolonisten de tot slaaf gemaakten uit Afrika als losbandig, wreed en minderwaardig. Met die beeldvorming rechtvaardigden ze de slavenhandel, zo schrijft hoogleraar koloniale en postkoloniale geschiedenis Gert Oostindie.

In een onderzoek uit 2017 is gekeken welke verhalen er sinds de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 over het land verteld worden. Daarvoor zijn prentenboeken bestudeerd van schrijvers met een Surinaamse, Nederlandse of gemengde achtergrond. Prentenboeken zijn een relevant onderzoeksgebied vanwege de rol die ze (vaak) spelen in de ontwikkeling van jonge kinderen. Het beeld dat kinderen via prentenboeken krijgen van hun eigen cultuur of van andere culturen kan gevolgen hebben voor hoe ze zichzelf en anderen zien. Uit deze studie blijkt dat een aantal elementen steeds terugkeert in de beeldvorming van Suriname: het regenwoud, de angisa en dierlijke personages.

Het regenwoud

Prentenboeken met een Surinaamse setting spelen zich voornamelijk af in het regenwoud. Dat woud wordt afgebeeld als een omvangrijk, dichtbebost en dunbevolkt gebied. Die natuurlijke omgeving blijkt bovendien een spirituele plek. In Mijn pijl bleef in de kankantri (1993) van Noni Lichtveld speelt de kankantri (een enorm grote boom) een sleutelrol bij het in gang zetten van de gebeurtenissen. Hoofdpersoon Jakóno schiet met pijl en boog een duif uit een kankantri. Die duif ruilt hij vervolgens voor een pompoen, en dat gaat zo verder tot hij uiteindelijk goud krijgt en daarmee een stuk grond koopt voor zijn familie. Veel Afro-Surinamers geloven dat er geesten huizen in de kankantri. In het versje dat Jakóno bij iedere ontmoeting herhaalt en uitbreidt, schrijft hij daadkracht toe aan de boom: ‘Mijn pijl bleef in de kankantri, de kankantri gaf mij zijn duif’. De boom wordt hier voorgesteld als een personage, dat Jakóno de duif gééft. Dat idee versterkt de suggestie van het spirituele.

In Mijn pijl bleef in de kankantri blijft het bovennatuurlijke element onzichtbaar. Dat is anders in Woebie en Djoekie: de geheimen van het oerwoud (2007) van Mies Strelitski en Arnold de Hartog. Nadat de vriendjes Woebie en Djoekie tijdens hun vakantie verdwalen in het regenwoud, worden ze geholpen door de orchideeënkindjes. Dit zijn kleine, fee-achtige wezentjes die zorgen voor het woud. Het magische van het regenwoud krijgt zo een fysieke vorm. Dat wijst op een meer empirische (West-Europese) benadering van magie. Empirisch betekent dat kennis wordt opgedaan door middel van de zintuigen. Woebie en Djoekie kunnen de orchideeënkindjes zien, wat het bestaan van de magische wezentjes bevestigt.

De angisa

Ook het klimaat en kleding zijn terugkerende aspecten die het beeld van Suriname vormen. In Woebie en Djoekie worden deze gebruikt om een contrast met Nederland te schetsen, met als doel om een plaatsverandering aan te duiden. De vrij typische weergave van beide landen vergroot hun herkenbaarheid. Wanneer Woebie, Djoekie en Djoekies ouders klaar staan om te vertrekken, sneeuwt het in Nederland en dragen ze dikke, donkere winterkleding. De paginakleur is grijsgroen. Op de volgende bladzijde zijn ze duidelijk ergens anders. De achtergrond is nu felgeel en de winterkleding heeft plaatsgemaakt voor kleurige, zomerse outfits. Djoekies moeder draagt ogenschijnlijk een angisa, een traditionele Surinaamse hoofddoek.

De angisa speelt een diepgaandere rol in het prentenboek Eén, twee, drie, vier: hoofddoek van plezier! (2013) van Jeanine en Totie Cronie. Ditmaal dient het kledingstuk niet om verschil aan te duiden, maar om de gedeelde geschiedenis van beide landen te benoemen. Het prentenboek is gemaakt ter gelegenheid van 150 jaar afschaffing van de slavernij en gaat over het verjaardagsfeestje van Kates oma. Oma kan haar feestelijke angisa niet vinden. Kate helpt mee zoeken en leert ondertussen over de culturele achtergrond van de hoofddoek. Aan het einde van het verhaal wordt nadrukkelijk verwezen naar het Nederlandse kolonialisme in Suriname en worden er tips gegeven om het onderwerp bespreekbaar te maken met jonge kinderen.

Dierlijke hoofdpersonages

Opvallend in de prentenboeken die zich in Suriname afspelen, is het grote aantal dierlijke figuren. Soms gaat het om een huisdier, soms om wilde dieren in het regenwoud. In de meeste gevallen treden de dieren echter op als hoofdpersonages. Ze gedragen zich als mensen: ze praten, lopen rechtop en dragen een paar keer ook kleren. Dat er zoveel dierlijke figuren voorkomen, hangt waarschijnlijk samen met de rol die dierenverhalen spelen in de creoolse verteltradities. Denk bijvoorbeeld aan de verhalen over de spin Anansi, en aan fabels. Fabels bieden de mogelijkheid om een vergelijking te maken met de mensenwereld en zo een moraal over te brengen. 

In Kikkervisje en Heer Snoek (1990) van Paul Middellijn en Iléne Themen wordt een rivier in het regenwoud geteisterd door een snoek, die alle kleinere vissen opeet. De snoek gaat uiteindelijk ten onder aan zijn eigen gulzigheid, als hij in het aas van een visser hapt en wordt gevangen. De visser bevrijdt vervolgens alle visjes weer levend uit de buik van de snoek. De naam van de visser, Abaisa, verwijst vermoedelijk naar een Surinaamse vakbondsleider die in 1973 werd doodgeschoten tijdens een straatprotest – iemand die dus opkwam voor de zwakkeren (de werknemers), net als de visser in het prentenboek. In een lossere interpretatie zou de snoek ook symbool kunnen staan voor de Nederlandse kolonisten die hun macht misbruikten ten aanzien van de tot slaaf gemaakten.

In de prentenboeken uit deze studie komt het regenwoud zo vaak voor dat het misschien wat op een ‘single story’ begint te lijken, maar de boeken verwijzen daarnaast naar verschillende (orale) verteltradities en culturele gebruiken, soms met een hint naar het kolonialisme. Zo laten ze toch ook weer andere verhalen van Suriname zien.