Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed!

Huiselijkheid versus Romantiek

Jonge schrijvers maakten aan het eind van de jaren 1820 korte metten met de literatuur die alleen maar gericht was op het beschaven van de burgerij. Ze richtten zich tegen de kwaliteit, maar ook tegen de grote aantallen dichtbundels die verschenen. Het werd een echte strijd tussen twee scholen, die elkaar weer even vonden tijdens de Belgische Opstand. Daarna was het onder invloed van de romantiek gedaan met de huiselijke poëzie.

Tegen de huiselijke poëzie en het kritiekloos toejuichen daarvan kwam oppositie in de late jaren twintig van de negentiende eeuw. Gevestigde reputaties werden aangevallen. Een nieuwe literatuur werd voorbereid, die hogere doelen nastreefde. In deze periode zochten de jonge schrijvers aansluiting bij de internationale literatuur en wezen ze enkele oudere dichters aan die als voorbeeld konden dienen, terwijl de rest naar de prullenbak werd verwezen.

Twee scholen

De poëzie die in de eerste decennia van de negentiende eeuw in de smaak viel was de zogenaamde huiselijke of utilitaire poëzie. Deze literatuur was sterk gericht op het vormen van een natie en op het kweken van goede burgers. Daarnaast waren er schrijvers die een veel hogere opvatting van de dichtkunst hadden. Bilderdijk, Da Costa en Johannes Kinker zijn daar voorbeelden van. Bij hen is er geen streven naar huiselijke tevredenheid of vaderlandse rust, maar het dichten zelf staat centraal. De dichtkunst is niet het voertuig voor een maatschappelijk doel, maar het is `gestold gevoel’ en vindt de doelstelling in zichzelf. Zoals Da Costa het zei in `De gaaf der poëzy':

Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed,
Tot ééne ondeelbre kracht verbonden,
Te saam gesmolten tot één gloed,
En door de boezem uitgezonden
Op vleugelen van melodie,
Om al wat ademt te betooveren,
Om al wat hart heeft te veroveren! -
Zie daar de gaaf der Poëzy!

Deze poëzie kreeg niet veel bijval in het meest gelezen literair blad van die tijd, de Vaderlandsche Letteroefeningen.

Op een gegeven moment kwamen er jonge schrijvers die deze poëzieopvatting overnamen en Bilderdijk als een groot genie gingen zien. Zij hadden oog voor de buitenlandse literatuur en waren de bewondering voor de huiselijke poëzie beu. Het was niet alleen de kwaliteit van de huiselijke poëzie en de opvattingen daarachter die aangevallen werden, ook de kwantiteit vormde een probleem. Iedereen kon een dichtbundel laten drukken en vervolgens juichen: hosannah, ik ben dichter!

Heethoofden

In Rotterdam woonden twee jeugdige heethoofden, Adriaan van der Hoop jr. en J.J.F. Wap, die Bilderdijk als romantisch genie bewonderden. Wap was de auteur van een anoniem hekeldicht dat in juli 1828 uitgekomen was onder de titel Nieskruid voor den heer J.L. Nierstrasz, jr. Hierin werd de brave dichter Nierstrasz uitgemaakt voor een schrijver van `hoogdravend woordgehuil’ en `geestbedwelmend klatergerijmel’. Zijn bundel was het `rampzaligste samenlapsel’ dat de criticus ooit onder ogen had gehad. Een maand na deze aanval overleed de 32-jarige dichter plotseling – en zijn dood werd in verband gebracht met het spotschrift. De huisbakken dichters stortten tranen bij zijn graf en demoniseerden de jonge aanvallers.

Wap was ook de redacteur van een van de pittigste tegendraadse tijdschriften in deze jaren, samen met Van der Hoop. Argus kwam in 1828 in Rotterdam uit. De toon was agressief en honend. Het tijdschrift beloofde dat de redacteurs `de hoogschatters en handhavers der waarachtige Poëzie’ zouden zijn en daarnaast `de gesels der veelvuldige rijmelaars'. Vooral de tijdschriften die de smaak verpestten en de literatuur in het verderf sleepten omdat ze `grijs van ouderdom en kinds van oordeel’ waren, werden aangepakt.

Hoogtepunt van kwaadaardigheid in Argus was de grote recensie waarin A. van der Hoop jr. de gedichten van de huiselijke H. van Loghem analyseerde als dolhuispraat:

De Heer Van Loghem kan een braaf man, een goed huisvader, een eerlijk handelaar, een schrander fabrikant, een bekwaam wiskunstenaar, of iets dergelijks zijn, maar als DICHTER verdient hij een krans van slaapblaren, of een muts met bellen. Hij verstaat nog minder zijn taal dan Warnsinck en is nog langdradiger dan Klijn; nog zoetsappiger dan Ten Hoet en nog vervelender dan Vincent Loosjes.

Duidelijk moge zijn dat Van der Hoop meende dat de huiselijke dichters Warnsinck, Klijn, Ten Hoet en Loosjes samen met Van Loghem als amateurs niet bij de echte literatuur hoorden.

Maar de grootste klap deelde Van der Hoop uit aan Tollens. In een veertig pagina's lange anonieme kritiek waagde hij zich aan de eerste aanval op deze grootmeester van de huiselijke poëzie. Hoewel de recensie zeker geen scheldkanonnade was, maar een weloverwogen bijdrage tot een beter peil van de kritiek, sloeg zij in als een bom. Dat Van der Hoop de auteur was, werd weldra bekend en het deed zijn reputatie geen goed.

De opstandige blaadjes hielden ermee op in 1830. Een andere opstand trok nu de aandacht: de Belgische.

Vaderlandsliefde

De Belgische opstand gaf een nieuwe impuls aan de vaderlandsliefde en daarmee ook aan de utilitaire poëzie. Tientallen dichters namen de pen of ganzenveer in de hand om zich weer in de vaderlandse deugden te storten. Zelfs de scherpe pennen van de jongeren werden nu gebruikt om het vaderland in poëzie te verdedigen. Even werden de familieveten vergeten: Tollens en Van der Hoop verenigden zich broederlijk in hun bijdragen aan de anti-België-poëzie.

Maar dit was slechts tijdelijk. Na de jaren van de Belgische opstand zijn er fundamentele veranderingen gekomen in het literaire denken. De internationale Romantiek drong door en verdrong de waardering voor de huiselijke poëzie – al was dat maar tijdelijk. Bij de dominee-dichters keerde die waardering weer terug.