De opkomst van het tijdschrift
Weinig literaire vindingen hebben zoveel invloed uitgeoefend op het moderne proza als de tijdschriften die in de eerste helft van de achttiende eeuw verschenen. Die werden volgeschreven door de eerste ‘beroepsjournalisten’. Net als de hedendaagse schrijvers van columns of blogs becommentarieerden zij het dagelijks leven in vlot geschreven proza.
Meesterstilist Weyerman
In een van deze nieuwe tijdschriften, Den Echo des Weerelds (1725-1727) schrijft Jacob Campo Weyerman een feuilleton over het droeve lot van een jong meisje. Dit zogenaamde ‘koffiehuisnichtje’ vertelt hoe zij, op zoek naar een beter leven, verhuist van het platteland naar Amsterdam, gaat werken in een van de nieuwe koffiehuizen in de stad en vervolgens eindigt in een bordeel. Weyerman was specialist op het gebied van dergelijke verhalen die uit het leven waren gegrepen. In meesterlijke stijl berichtte hij over het wereldnieuws en over de dingen die hij hoorde op straat of in de kroeg. Soms stal hij uit buitenlandse tijdschriften of verzon hij gewoon wat:
Gisteren werd ik op straat gegroet en aangesproken door een Tiroler koopman in jeneverbessenolie, wiens voeten waren gekist in zulke zware ossenleren bergschoenen, dat hij altijd bereid was om er met één trap een driedeks grote mast mee in spaanders te laten vliegen. Die knaap […] vroeg mij of ik een manuscript wilde kopen, waarvan hij zei het te hebben ontdekt in de top van een kastanjeboom, in een eksternest, en dat, zo zwoer hij, zó vol aardigheden zat, wat hij had gehoord van iemand die het niet kon lezen of begrijpen, dat ik met de vertaling ervan de lezers van mijn wekelijkse tijdschrift op zijn minst tot ver in de helft van de volgende eeuw kon bezighouden.
Weyerman wist de lezers tien jaar lang te boeien met zijn talent. Hij stond daarmee aan de basis van het satirische proza, dat de sport drijft met de mensheid, en door de ironische toon in niets leek op het veel bravere proza dat de lezer kende uit preken, de bijbel, fabels en andere vertellingen. Maar rond 1730 raakte Weyermans formule uitgewerkt en was het publiek toe aan iets nieuws. Justus van Effen vulde het gat in de markt.
Journalistiek talent Van Effen
Justus van Effen was een uitmuntend journalist. Nadat hij tot 1731 alleen in het Frans had gepubliceerd, startte hij met het Nederlandse tijdschrift de Hollandsche Spectator (1731-1735). Het groeide uit tot het bekendste tijdschrift van de achttiende eeuw.
De ‘spectator’ was komen overwaaien uit Engeland. Dit type tijdschrift bestond uit een onderhoudende mengeling van verhalen, nieuws, meningen en kritiek, afkomstig van een heer Spectator (dit is letterlijk: toeschouwer). Deze spectator beschreef en bespotte de wereld om zich heen, maar meer dan de satiricus hield hij ervan om met zijn essays discussies uit te lokken over gevoelige maatschappelijke onderwerpen. Dat konden Franse asielzoekers zijn of Duitse gastarbeiders, de voortgang van de koophandel of de vraag wat nu echte Hollandse zeden waren. Daarom werkte de spectator – en dat was nieuw – met correspondenten en ingezonden brieven. Meestal werden die ingezonden brieven gewoon door hemzelf geschreven, maar toch ontstond iets wat tegenwoordig in de krant de opiniepagina heet, en wat in tijden van sociale media helemaal niet meer weg te denken is: een doorgaand publiek debat waarin de nieuwsconsument verschillende meningen over een onderwerp krijgt aangereikt en op die manier wordt aangespoord om zélf na te denken over de zaak. Of, zoals Van Effen schreef: om ‘de waarheid door zijn eigen licht te ontdekken’.
Het begin van een traditie
Na Van Effen was de spectator niet meer weg te denken uit de Nederlandse cultuur. Tussen 1730 en 1800 verschenen er zeventig oorspronkelijk Nederlandstalige spectators in de Republiek. In de Zuidelijke Nederlanden waren dat er zeven. Tezamen met een kleine dertig vertaalde spectators uit het Engels, Duits, Frans en Deens en tientallen satirische weekbladen waren deze literaire tijdschriften heel belangrijk geweest voor de vorming van de ‘publieke opinie’: de manier waarop mensen dachten over maatschappelijke en politieke kwesties .