Van godsdienststrijd naar tolerantie
Met veel verschillende geloven op een klein grondgebied zagen de Nederlanders al gauw de noodzaak van verdraagzaamheid in. De onafhankelijke denker Coornhert formuleerde nieuwe ideeën voor een vreedzame samenleving.
Conflicten over het geloof zijn van alle tijden. Lijkt het tegenwoordig vooral te gaan over de tegenstellingen tussen islam, christendom en jodendom, in de zestiende eeuw waren het de christenen onderling die elkaar te vuur en te zwaard bestreden. Overal in Europa lagen katholieken en protestanten met elkaar overhoop. In de Nederlanden was die twist bijzonder fel. Tegelijkertijd ontstonden hier ideeën over onderlinge verdraagzaamheid die nog altijd actueel zijn. Volgens Dirck Volckertszoon Coornhert was principiële tolerantie de enige basis voor een vreedzame samenleving.
Godsdienststrijd
De Nederlandse opstand van 1568 tegen de koning van Spanje had twee doelen: politieke onafhankelijkheid en godsdienstvrijheid. De Spanjaarden vervolgden iedereen die niet katholiek was tot op de brandstapel. Desondanks was het protestantisme gegroeid. De religieuze propaganda van die tijd laat iets zien van de heftige tegenstellingen. Katholieken scholden protestanten uit voor ketters en verkrachters, terwijl protestanten van hun kant de katholieke kerk ‘Hoer van Babylon’ noemden. In hoofdstuk 17 van het bijbelboek Openbaring komt een afschrikwekkende vrouw voor, ‘het grote Babylon, moeder der hoererijen en der gruwelen der aarde’. Protestantse theologen meenden daarin de rooms-katholieke kerk te herkennen.
Toen rond 1580 de Spaanse legers uit het centrum van de Noordelijke Nederlanden waren verdreven, werden daar de katholieke geestelijken uit hun ambt gezet en nam de belangrijkste groep protestanten de kerkgebouwen over. Het waren de aanhangers van de Franse kerkhervormer Johannes Calvijn: de calvinisten. Zij hadden de godsdienststrijd gewonnen. Maar ondanks het calvinistische overwicht waren er ook nog allerlei andere protestantse groeperingen actief en bleef na 1580 ongeveer een derde van de bevolking katholiek. Geen wonder dat er veel discussie kwam over de vraag of er een ware godsdienst bestond, en zo ja, welke dat dan was. Tegelijkertijd ging men beseffen dat er in een klein en dichtbevolkt gebied als de Republiek maar één manier was om met zoveel verschillende geloven vreedzaam samen te leven: tolerantie.
Coornhert over religie
Een van Europa’s belangrijkste schrijvers over verdraagzaamheid was Dirck Volckertszoon Coornhert (Amsterdam 1522-Gouda 1590). Hij wilde zelf kunnen beslissen wat hij geloofde en dat niet laten afhangen van een paus, een koning, een priester of een dominee. Mensen moesten elkaar niet veroordelen, bestraffen of ter dood brengen vanwege hun religie. Het uiteindelijke oordeel over geloofszaken, zo argumenteerde hij, moesten mensen overlaten aan God. Op de vraag ‘Mag je dan geloven wat je zelf wilt?’, antwoordde Coornhert: ‘Ja natuurlijk, want anders moet je geloven wat iemand anders wil’:
Twijfel je, laat je niet verdoven.
Blijf stil, bid tot God, wil niets geloven
wat niet stemt met Zijn Geest overeen.
Proef de geesten, geloof ze niet al.
Geloof mij ook niet, wees niet mal.
Geloof geen mens, maar God alleen.
Ik geloof niet alles, wat mensen lust,
ook al geeft dat me schade en onrust.
Men wil ja horen, maar ik zeg neen.
Coornhert nam afstand van de misstanden en de overdadige rituelen in de rooms-katholieke kerk, maar heeft die kerk nooit officieel verlaten. Anderzijds wilde hij met de ideeën van de calvinisten niets te maken hebben. Calvijns visie op het leven, namelijk dat mensen per definitie niet in staat zijn tot iets goeds en altijd naar het kwaad neigen, vond hij veel te somber en een belediging voor de menselijke waardigheid.
Zedekunst
Coornhert was ervan overtuigd dat de mens van nature goed is. Met Gods hulp zouden mensen zelfs al tijdens hun leven de perfectie kunnen bereiken. Hoe dan? Heel praktisch, door zich altijd te laten leiden door een paar simpele regels. Wees eerlijk voor jezelf en leer jezelf kennen, en behandel een ander altijd zoals je zelf behandeld zou willen worden. Om zijn ideeën bij iedereen bekend te maken, publiceerde hij in 1585 Zedekunst, dat is wellevenskunste, het eerste handboek in Europa over ethiek dat niet in het Latijn was geschreven, maar in een volkstaal. Om zoveel mogelijk lezers te overtuigen, gebruikte hij alleen rationele argumenten en beriep hij zich niet op de – door iedereen verschillend uitgelegde – Bijbel.
Door zijn literair vormgegeven pleidooien voor tolerantie en menselijke waardigheid en zijn beroep op het gezond verstand is Coornhert een typische vertegenwoordiger van het humanisme. Hij is een optimist: goed en verantwoord leven is voor iedereen te leren, zoals uit zijn toelichting op de titel Zedekunst, dat is wellevenskunste blijkt:
Deze kunst van wél leven wordt niemand aangeboren, maar door degenen die ze leren, vrijwillig verkoren. Het leven wordt alle mensen aangeboren, dat hebben wij met alle dieren gemeen. De mogelijkheid om wél te leven wordt echter de dieren niet aangeboren, maar alleen de mensen, omdat zij boven de dieren uitsteken met hun edele verstand.
Alles wat iemand is aangeboren, hoeft hij niet te leren. Wie leert het pasgeboren kindje ademen, zien of bewegen? Niemand. Maar het wél leven moet je leren. Daar is verstand voor nodig. Dat zit niet in dieren, maar wel in mensen. Daarom is wél leven een menselijke kunst, die je kunt leren, en geen dierlijke.
Boeventucht
Doordat hij zelf onder de Spanjaarden vanwege zijn relaties met Prins Willem van Oranje een tijdje in de gevangenis had gezeten, wist Coornhert dat criminelen niet erg bang waren voor de doodstraf of voor de toen gebruikelijke lijfstraffen, zoals verminken en brandmerken. Ze beschouwden hun leven toch al als een mislukking. Daarom vond Coornhert dat ook misdadigers de kans moesten krijgen om hun leven te beteren. Dat konden ze door iets nuttigs te doen voor de samenleving. In zijn boekje Boeventucht (1587) bepleitte hij de oprichting van werkhuizen, waar de straf bestond uit zware arbeid. Dat was een juridische nieuwigheid, die een tijdje later in Amsterdam in de praktijk werd gebracht met de oprichting van het rasphuis en het spinhuis.